
6 ALCEDO MINOR MOLUCCENSIS.
de knevelvederen, ofschoon zij eenigzins donkerder zijn. lntusschen treft men enkele
voorwerpen aan, bij welke men, op het achtergedeelte der oorstreek, min of meer
uitgebreide sporen van eene roestkleur ontwaart, en die hierdoor, als het ware,
eene toenadering maken tot den gewonen Alcedo minor. Het verdient vervolgens
opmerking, dat de rosse streepvlek boven de teugels bij de Moluksche bijsoort
zelden zoo duidelijk is als bij Alcedo minor, en zelfs bij de meeste voorwerpen
geheel en al te ontbreken schijnt.
De Nederlandsche reizigers hebben deze bijsoort waargenomen in het Noordelijk
gedeelte van Celebes, op Halmahera, Batjan, Ceram, Amboina en Boeroe.
Zij komt, volgens WALLACE, ook op Mores voor.
A L C E D O M E N I N T I N G .
Plaat 3, flg. 2 en 3.
De Meninting heeft in het algemeen veel overeenkomst met Alcedo minor;
maar hij is een weinig kleiner, de blaauwe tinten der bovendeden zijn veel
donkerder, en trekken in het paarse en niet in het groen, en de roestkleur der
onderdeden is eveneens veel donkerder. De meeste voorwerpen van Java hebben de
oorstreek en de knevelvederen van dezelfde kleur als den bovenkop, dat is te
zeggen, blaauwzwart, met lichtere metaalblaauwe dwarsvlekken, en zij stemmen
dus in dit opzigt overeen met Alcedo minor moluccensis. Daarentegen zijn de
oorstreek en de knevelvederen, bij de voorwerpen van Bangka en Borneo afkomstig,
roodachtig roestkleurig, en deze kleur gaat slechts aan het einde van voornoemde
vederpartijen in het paarsachtig blaauw over. lntusschen treft men ook
op Java somtijds voorwerpen aan, die deze vederpartijen geheel of gedeeltelijk
roestkleurig hebben. Ook de kleur van den snavel schijnt bij deze soort aan
individuele wijzigingen onderworpen te zijn, vermits zijne zwartbruine kleur,
dikwijls, vooral op de onderkaak, in een min of meer helder rood overgaat. Bij
een onzer voorwerpen van Bangka is zelfs de bek aan zijne punt witachtig, en
voor het overige nagenoeg geheel zwartbruin.
ALCEDO MENINTING. 7
De geheele lengte van dezen vogel bedraagt ruim 5 duim; die der vleugels
28 tot 29 lijnen, die van den staart 11 tot 12 lijnen, en die van den bek 14
tot 18 lijnen.
Men heeft dezen vogel waargenomen op Java, Borneo, Bangka, Sumatra, en
hij komt ook op Lombock, Malakka, en Tenasserim voor. Over zijne zeden
berigt de Vicomte DE BOCARMK, dat hij op Java zeldzamer is dan Alcedo beryllina ,
dat hij dezelfde plaatsen als deze bewoont, maar bovendien langs het zeestrand
voorkomt, waar hij op het, op vele plaatsen buitengewoon menigvuldige vischbroed
aast.
A L C E D O E U R Y Z O N A.
Plaat 1, flg. 1 en 2.
Deze soort, op Java en Sumatra waargenomen, schijnt onder de vrij zeldzamen
te behooren.
Het is een stevig ineengedrongen vogel, die in grootte onzen Europeeschen
Ijsvogel overtreft. Ofschoon zijne kleurverdeeling in het algemeen aan die van
deze soort of aan die van Alcedo minor en minor moluccensis doet denken, biedt
zij echter aanmerkelijke wijzigingen, en is de soort voornamelijk gekenschetst,
doordien de oude voorwerpen van eenen zeer brceden blaauwen, de geheele
borst bedekkenden gordel voorzien zijn.
De geheele lengte van dezen vogel bedraagt ongeveer 7 duim; die der vleugels
3 duim en 1 tot 3 lijnen; die van den bek 19 tot 20 lijnen.
De bek is zwartbruin, bij jonge voorwerpen echter lichter, vooral op de onderkaak
, die alsdan eene roodbruine of zelfs eene vaal lichtroode kleur heeft. De
pooten schijnen in het leven een min of meer roode tint te vertoonen.
De geheele rug met de bovendekvederen van den staart en het midden van
den mantel zijn licht metaalglanzig groenblaauw, hetgeen op het midden van
den rug sterk in het zilverachtig wit trekt. De grondkleur van alle overige bovendeden
met de vleugels en de zijden van den kop is een zwartachtig bruin,