
2 8 NISUS TRINOTATUS.
grijsachtig bruinrood. Buik en schenkelvederen veel lichter en in het witachtige
trekkend. Onderdekvederen van den staart wit. Staartpennen zwart, op hare binnenvlag
met drie groote, witte, ronde vlekken. Grondhelft der slagpennen van
onderen met witte vlekken, die min of meer de gedaante van dwarsbanden aannemen.
Onderdekvederen der vleugels witachtig.
Jeugdig kleed. Bovendeden rosbruin, met zeer onduidelijke zwarte dwarsvlekkep.
Onderdeelen wit, met overlangsche zwarte vlekken. Witte staartvlekken als
bij de ouden.
B. Derde slagpen over de overige heen reikend. Teenen kort, tamelijk dik.
Van deze onderaf deeling kent men slechts eene soort. Dit is
N I S U S S O L O E N S I S.
(Plaat 1 9 , fig. 4, 5, 6.)
Deze kleine soort is gemakkelijk van alle overige Sperwers te onderscheiden,
hetzij door het bovenvermelde verschil in de onderlinge verhouding der slagpennen
, hetzij door de kleur dezer pennen, wier zwarte tint slechts aan den
grond van hare onderzijde in wit overgaat, terwijl ook de onderdekvederen der
vleugels effen wit zijn. Slechts bij jonge voorwerpen merkt men eenige zwarte
dwarsbanden aan de slagpennen, en eene zwarte vlek aan het einde der groote
onderdek vederen van de vleugels op.
Vleugel 6 duim 8 lijnen tot 7 duim 3 lijnen. Vleugelpunt 22 tot 31 lijnen.
Staart 4 duim 7 lijnen tot 5 duim. Voetwortel 18 tot 23 lijnen. Middelteen
10 en een vierde tot 11 en een halve lijn.
Oogen purperbruin. Washuid, ooghuid en pooien lichtgeel (VON ROSENBEUG).
Oud. Bovendeden en zijden van kop en hals grijsachtig leikleurig, op de
groote slagpennen in zwart overgaand. Onderdeelen witachtig, maar op de zijden,
de borst en den krop in grijs overgaande, hetgeen wederom, volgens de voor-
NISUS SOLOENSIS. 29
werpen, eene min of meer uitgebreide roestkleur aanneemt. Staartpennen met
vijf tot zes donkere dwarsbanden.
Voorwerpen in het eerste kleed. Ongeveer als de jonge Nisus virgatus,
waarvan zij echter dadelijk te onderscheiden zijn door de kortere en dikkere
teenen, de kleur van de onderzijde der vleugels en de onderlinge verhouding
der slagpennen, en doordat de staartpennen van vijf, in plaats van vier dwarsbanden
voorzien zijn.
Onze reizigers hebben deze soort op Java, Celebes, de Sanghir- en Soelaeilanden,
en op Morotai aangetroffen. Zij komt ook op de Philippijnsche eilanden
en in China voor.
KUIKENDIEVEN. CIROI.
Deze vogels zijn voornamelijk gekenschetst door eenen min of meer duidelijken
krans van schubachtige vederen, waardoor hun s-ezkt van achteren omzoomd is.
C I R C U S A S S I M I L I S,
(Plaat 20, lig. 2 cn 3.)
Dit is de eenigste soort van Kuikendief, tot nog toe in onzen Oost-Indischen
Archipel waargenomen, en het schijnt zelfs dat zij aldaar tot het eiland Celebes
beperkt is. Zij bewoont overigens Australië en eenige eilanden van het westelijk
Oceanië.
In het volkomen kleed is dit de fraaiste soort van het geheele geslacht, en
zij behoort onder degenen, wier kop door eenen zeer duidelijken kring van kleine
schubachtige vederen omzoomd is.
Vleugel 14 duim 1 lijn tot 15 duim 9 lijnen. Vleugelpunt 4 duim 4 lijnen
tot 0 duim 10 lijnen. Staart 8 duim 6 lijnen tot 10 duim 9 lijnen. Middelteen
15 tot 19 lijnen.