
32 EL ANUS INTERMEDIUS.
haar einde. Overige bovendeelen en het middelste paar staartpennen grijs, hetgeen
echter op de groote slagpennen donkerder is, en op de dekvederen der vleugels
door zwart vervangen «wordt.
Bij voorwerpen in het eerste jaar wordt het grijs van den bovenkop, mantel,
nek en rug nagenoeg geheel door lichtbruin vervangen.
Deze soort werd door onze reizigers op Java, Borneo en Celebes waargenomen.
De heer GOULD beschrijft onder den naam van Elanus hypoleucus eenen vogel
van Macassar, die zich van den onzen slechts schijnt te onderscheiden, doordien
hij de onderdekvederen der vleugels geheel wit heeft en een weinig grooter is.
De graaf DE BOCARMÉ berigt omtrent dezen vogel het volgende. "Ik heb op
Java een veertigtal voorwerpen dezer soort gedood, en dikwijls levend in mijn
bezit gehad. Van verre zou men haar gemakkelijk, door hare kleuren en haar
zachte en gemakkelijke wijze van vliegen,. voor een meeuw of zeezwaluw aanzien.
Na den oogsttijd zweeft zij gaarne boven rijstvelden en stort zich met juistheid
op muizen en spitsmuizen neder, welke haar gewoon voedsel uitmaken; de huid
en de beenderen werpt zij in den vorm van een bal weder uit, even als de
Torenvalken. Zij vangt ook groote insekten. De jongen verbergen zich, bij het
verlaten van het nest, in het hooge gras. Zij maakt haar nest in een hoogen
boom op een dikken horizontalen tak."
BUIZERDEN. BUTEONES.
Vederen veelal zachter dan bij de overige Valk vogels. Booten stevig, maar de
teenen kort. Grootte middelmatig. Voeden zich met muizen en andere kleine
zoogdieren, met kikvorschen, slangen en hagedissen, en vangen hunnen buit
op den grond. Zij worden in alle werelddeelen aangetroffen.
i. EIGENLIJKE BUIZEKDEN.
De twee eigenlijke buizerden van onzen Archipel belmoren tot de soorten,
wier voetwortels met kleine zeshoekige schildjes bekleed zijn. Eene derde soort
BUTEO LIVENTER. 3 3
van deze ondergroep, Buteo teesa, bewoont het vaste land van Indië; eene vierde,
Buteo rufipennis, komt van de landen gelegen om den Boven-Nijl.
BUTEO L I V E N T E R.
(Plaat 2 1 , fig. 1.)
Vleugel 10 tot 11 duim. Staart 5 duim 8 lijnen tot 6 duim 2 lijnen. Middelteen
13 en eene halve tot 15 en eene halve lijn.
Bek en pooten geelachtig. Hoofdkleur van het vederkleed bruinachtig grijs,
hetgeen op den rug en de vleugels min of meer in het bruinroode trekt, langs
de buikzijde der vleugels, de slag- en staartpennen in bruinrood overgaat, op
den buik door witte dwarse vlekken afgebroken, en op de schenkelvederen,
onderste dekvederen van den staart en de onderzijde der vleugels door wit vervangen
wordt. De slagpennen zijn van zwarte en tamelijk smalle dwarsbanden
voorzien en aan haar einde zwartachtig. Men merkt ook zoodanige, maar bleckere
banden aan de groote dekvederen der vleugels op. De staartpennen vertoonen eveneens
zwarte en smalle dwarsbanden, maar zij zijn dikwerf afgebroken , en de laatste, voor
het einde van den staart is breeder dan de overigen. De vederen van kop, hals, krop,
mantel en borst zijn gewoonlijk van zwarte, zeer smalle schachtvlekken voorzien.
Er schijnt, bij deze soort, geen of weinig verschil van kleur te bestaan volgens
den leeftijd en de sekse.
Deze soort werd door onze reizigers op Java, Borneo, Celebes en Timor waargenomen.
Zij voedt zich met slangen en kleine skinken. Volgens den graaf
DE BOCARMÉ nestelt zij niet op Java.
B U T E O P O L I OGEN YS.
(Plaat 21, fig. 2, 3.)
Deze soort is grooter dan Buteo liventer, en daarvan in eiken leeftijd verschillend
door hare kleuren en haren staart, die bruinachtig in plaats van bruinrood
5