
,'30 CIRCUS ASSIMILIS.
Oud mannetje. Oog citroengeel; pooten bleekgeel; washuid groenachtig, maar
naar boven zwartachtig blaauw. Hoofdkleur van het vederkleed grijs. Onderdeden
van achter de keel, gelijk ook de kleine en middelste onderdekvederen der vleugels
bruinrood, op elke veder door ongeveer vier paar witte ronde vlekken afgebroken,
die echter op de onderdekvederen van den staart den vorm van dwarsbanden
aannemen. Groote onderdekvederen der vleugels witachtig met zwartachtige dwarsbanden.
Wortelhelft der slagpennen grijsachtig wit, met smalle, zwarte dwarsbanden.
Staartpennen met zes tamelijk smalle en aan haar einde met eenen breederen,
van achteren wit gezoomden dwarsband. Bovendekvederen der vleugels met witte
dwarsvlekken. Zijden van den kop, kin, zoomen der vederen van den bovenkop
en van den arm min of meer rosachtig roodbruin. Vleugeldekvederen onduidelijk
witachtig gevlekt.
Wijfje en de jongen beider seksen. Oogen olijfachtig geel; washuid blaauwachtig
aschgraauw in het geelachtig trekkend; pooten mat stroogeel. Vederen
van de onderdeelen en den kop, als ook de kleine onderdekvederen der vleugels,
licht roestkleurig met donkere overlangsche vlekken. Mantel, vleugels en rug
bruin, de vleugeldekvederen met roestkleurige, min of meer duidelijke vlekken.
Grondkleur der staartpennen bruin. Slagpennen bruinzwart.
WOUWEN. MILVI.
Staart gevorkt.
T. EIGENLIJKE WOUWEN. MILVUS.
Hoofdkleur der vederen bruin. Nagels met scherpe kanten. Staart diep gevorkt.
Grootte ongeveer van een haan.
M I L V U S A F F I N I S.
(Plaat 20, lig. 1.)
Deze soort werd door onze reizigers in Sumatra, Macassar en Timor aangetroffen.
Zij komt buitendien op het vasteland van Indië en Australië voor. Zij
MILVUS AFFINIS. Si
stemt in alle opzigten met den zoogenaamden zwarten Milaan, Milvus aetolius,
niger of ater, die Europa bewoont, overeen, is echter standvastig kleiner.
Vleugel 14 duim 6 lijnen tot 15 duim 4 lijnen. Staart 10 duim. Middelteen
15 lijnen.
Oogen bruin. Washuid dof groenachtig geel. Pooten vuil geel.
Slagpennen zwart. Staartpennen bruin, met ongeveer elf donkerbruine smalle
dwarsbanden, van welke de laatste echter dubbel zoo breed is als de overigen.
Vleugels en rug bruin. Keel witachtig roestkleurig. De overige vederen bruin, maar
met eene zwarte, aan weerszijden breed roestkleurig gezoomde schachtstreep.
Deze soort is menigvuldig aan den mond der rivieren en op de reeden van
Macassar en Timor.
In Europa voedt zij zich voornamelijk met visschen, kikvorschen, het vleesch
van doode en allerlei afval van dieren.
I I . DTJIVENWOUWEN. ELANUS.
Nagels, behalve die van den middelteen afgerond, dat is te zeggen, zonder scherpen
kant. Staart flaauw gevorkt, en naar buiten wederom afgerond. Grootte der
groote duiven. Kleur der vederen wit, grijs en zwart.
E L A N U S I N T E R M E D I U S.
(Plaat 24, fig. 2 cn 3.)
Dit is de eenigste soort van dit geslacht, die in onzen Archipel schijnt voor
te komen.
Vleugel 10 duim 9 lijnen tot 11 duim 1 lijn. Staart 5 duim 6 lijnen. Middelteen
12 en eene halve lijn.
Oogen hoogrood. Washuid geelachtig.
Oud. Voorhoofd, eene streep boven de oogen, zijden van den kop, alle
onderdeelen, ook onder de vleugels, en de staartpennen, behalve het middelste
paar, wit; slechts de groote vleugeldekvederen met eene zwartachtige vlek aan