
1 ! DE ARENDHAVIKKEN. SPIZAËTI.
ARENDHAVIKKEN. SPIZAËTI.
Men kan deze vogels beschouwen als het midden houdende tusschen de Havikken
en Arenden. Zij hebben, door den vorm van hunnen bek, hunne tamelijk
korte vleugels en hunne levenswijze, veel overeenkomst met de Havikken, maar
hunne pooten zijn, gelijk bij de Land-Arenden, tot aan de teenen met vederen
bekleed. De achterhoofdsvederen zijn zelden verlengd en puntig, gelijk dit bij
de Arenden in het algemeen het geval is. Deze vogels worden in de heete
streken van Amerika, Afrika en Azië aangetroffen. In onzen Archipel schijnen
er slechts twee soorten voor te komen; maar bij eene dezer bieden de verschillende
voorwerpen onderling zoo vele verscheidenheden aan, dat zij door vele
natuurkundigen, in een aanmerkelijk getal afzonderlijke soorten gesplitst wordt.
Dit is:
SPIZAETUS CIRRATUS.
(Plaat 6, 7, 8.)
De vogels die men onder dezen naam zamenvatten kan, worden op het geheele
vaste land van Indië tot Japan, de Soenda-eilanden, Celebes en de Soelaeilanden
aangetroffen. Ofschoon zij onderling en somtijds ook gedeeltelijk volgens
de landstreken, allerlei verschillen aanbieden, heeft het tot nog toe niet mogen
gelukken, standvastige kenmerken voor deze verscheidenheden op te geven. De
zaak zal eerst dan uitgemaakt kunnen worden, wanneer men op elke standplaats
van dezen vogel eene groote reeks van voorwerpen verzameld en grondige
waarnemingen omtrent hunne verschillen volgens sekse, leeftijd of hunne toevallige
verscheidenheden heeft gemaakt.
De voorwerpen die wij uit onzen Archipel bezitten, vertoonen de volgende
bijzonderheden.
De onderlinge verhouding der verschillende voorwerpen biedt geene eigenaardige
verschillen aan; men kan ze derhalve zamenvatten als volgt: Vleugels 12
SPIZAETUS CIRRATUS. 1T)
duim 0 lijnen tot 10 duim 1 lijn. Staart 8 duim (i lijnen tot 12 duim. Voetwortel
3 duim 2 lijnen tot 4 duim 3 lijnen. Middelteen 19 en eene halve tot 20 lijnen.
De meeste voorwerpen van Java afkomstig, belmoren tot twee, zooals het
schijnt, standvastige verscheidenheden. Bij eene dezer is het geheele vederkleed
effen roetachtig zwart (Plaat 8, fig. I en 3). De andere is wit, somtijds met
eenige bruine vlekken aan den krop of de zijden, maar de vederen en pennen
van den rug, de vleugels en den staart, zijn slechts aan haren wortel wit,
overigens bruin met lichte zoomen, terwijl de staartpennen ongeveer vier tot
zes zwarte banden vertoonen (Plaat S, fig. 2). Al onze voorwerpen van beide
verscheidenheden hebben de achterhoofdsvederen wel eenigzins verlengd, maar
geene eigenlijke kuif, en elke legt haar bijzonder kleed dadelijk aan, zoodra
de eerste vederen te voorschijn treden (zie Plaat 8, fig. 2 en 3). Een, eveneens
ongekuifd voorwerp van Java, heeft de vederen van den kop, hals en alle onderdeden
van bruine vlekken voorzien, die overlangs zijn en slechts op de schenkels
en voetwortels den vorm van digt staande dwarsbanden aannemen. De
grondkleur dezer deden is wit, behalve op den nek en bovenkop, waar zij in
het rosbruine trekt (zie Plaat 0, fig. 3). Een, blijkbaar geheel oud voorwerp
van Java, heeft eene zeer groote achterhoofdkuif, den mantel, rug, vleugels en
staart bruin, de overige deden geelachtig roestkleurig (zie Plaat 0, fig. I).
Het eenige voorwerp, hetgeen wij van het eiland Elores bezitten, gelijkt op
de lichte verscheidenheid van Java, maar het wit is veel zuiverder en het bruin
van rug, vleugels en staart is veel donkerder en nagenoeg zwart. Het is zeer
groot (zie Plaat 0, fig. 2).
Wij hebben van Sumatra slechts twee voorwerpen van dezen vogel verkregen.
Het eene stemt volkomen met de zwarte verscheidenheid van Java overeen, het
andere gelijkt op de lichte verscheidenheid van dit eiland, maar de schenkelvederen
vertoonen bleek roestkleurige dwarsbanden, op de onderdekvederen van
den staart ziet men er die nog flaauwer zijn, de vederen van de zijden, middelbuik
en bovenkop hebben lichtbruine ovcrlangsche vlekken, en die van den hals
en krop donkerbruine overlangsche vlekken.