
38 CIRCAETUS SULAËNSIS.
C I R C A E T U S S U L A Ë N S I S.
(Plaat 23, fig. 4, 5, 6.)
Deze vogel vervangt op den Soela-Archipel den Circaétus rufipectus van Celebes.
Hij stemt daarmede in de meeste opzigten overeen; maar hij is steeds kleiner,
en de witte vlekken der onderdeden nemen geheel en al den vorm aan van
dwarsbanden. Men treft bij deze soort, even als bij Circaétus rufipectus en bascha
voorwerpen aan, die den kop, hals en de onderdeelen witachtig en meer of min
donker gevlekt hebben.
Vleugels 10 duim 9 lijnen tot 11 duim 8 lijnen. Staart 7 duim 11 lijnen tot
8 duim 8 lijnen. Middelteen 15 en eene halve tot 10 en een vierde lijn.
WESPENDIEVEN. PERNES.
De Wespendieven zijn kennelijk, doordien de vederen hunner teugels niet
borstelachtig zijn gelijk bij de overige roofvogels, maar wezenlijke vlaggen hebben.
TI. DE EIGENLIJKE WESPENDIEVEN. PERNIS.
Bij deze vogels zijn de teugelvederen schubachtig en zeer digt geplaatst. Zij
behooren in Europa, Afrika en Azië t'huis, en er zijn met naauwkeurigheid slechts
twee soorten bekend, van welke de gewone, Pernis apivorus, in Europa, in Afrika
tot aan de Goudkust en in Azië over Siberië tot Japan verspreid is; terwijl de
tweede in Oost-Indië voorkomt. Men zegt dat in Nieuw-Guinea eene derde,
Pernis longicaudus, gevonden wordt, maar men heeft haar nog niet naauwkeurig
met onze Indische soort vergeleken, en hare kenmerken niet behoorlijk uiteengezet.
De Wespendieven hebben eenen zwakken bek, korte met schubben bekleede
DE EIGENLIJKE WESPENDIEVEN. PERNIS. 39
pooten, en slechts flaauw gekromde nagels. Zij houden zich in bosschen op,
nestelen op de onderste takken van boomen en voeden zich voornamelijk met
wespen, bijen en andere insekten. Zij zijn tamelijk groot van gestalte.
P E R N I S C E I S T A T U S.
(Plaat 25 cn 26.)
In den Indischen Archipel werd deze soort op Sumatra, Bangka, Java en
Celebes aangetroffen. Zij bewoont echter ook het vaste land van Indië. Zij is zeer
kennelijk aan hare, in de jeugd weinig, in het volkomen kleed zeer aanmerkelijk
verlengde vederen van het achterhoofd. De kleuren van haar vederkleed bieden
, volgens de voorwerpen, zoo buitengewone en menigvuldige verschillen aan, dat
men er zelden twee aantreft, die volkomen op elkaar gelijken. Uit de afbeeldingen,
die wij van de voornaamste dezer verscheidenheden gegeven hebben, zal
men zich een beter denkbeeld kunnen vormen van de kleurverdeeling dezer soort
dan door beschrijvingen. De overige nog bekende verscheidenheden houden het
midden tusschen de eene of andere der ons afgebeelde voorwerpen.
Vleugel 14 duim tot 16 duim 4 lijnen. Staart 8 duim 9 lijnen tot 10 duim
11 lijnen. Middelteen 17 lijnen tot 22 en eene halve lijn.
Washuid en bek zwartachtig blaauwgrijs. Oogen hooggeel. Pooten oranjegeel.
Zij voedt zich met wespen en dergelijke insekten, en vervolgt met hevigheid
de vinkvogels, die in groote menigte in de rijstvelden aanwezig zijn.
I I . BAZA'S. BAZA.
De Baza's hebben in het algemeen veel overeenkomst met de Wespendieven ;
maar zij zijn kleiner, de vederen van hunne teugels, ofschoon volkomen ontwikkeld,
zijn niet schubachtig en zeer enkel geplaatst, en hunne onderdeelen zijn
grootendeels van dwarsbanden voorzien. Zij hebben eene kuif aan het achterhoofd.
De soorten van dit ondergeslacht zijn grootendeels nog zeer onvolkomen bekend,