
PITTA VENUSTA.
vogel leeft, even als al zijne geslachtsverwanten, meest op de aarde, waar hij
onder de dorre bladeren en tusschen het mos zijn voedsel zoekt, bestaande uit
allerlei kleine kevers, wormen en dergelijken; slechts zelden zagen wij hem op
eenen struik, meermalen echter op oude, gevelde boomstammen zitten. Op den
20sten ]\|e i ]834 vond een onzer jagers in een dal nabij de beek Singalang
een nest met twee eijeren van dezen vogel. Hetzelve stond naauwelijks eenige
voeten boven den grond tusschen de bladeren eener Orchidea, die op eenen
ouden omgevallen boomstam tierde, en had groote overeenkomst met het nest
van Pitta cyanura. Het was uit dorre bladeren, fijne wortelen, mos, rottingvezelen
, bamboes en andere soortgelijke zachte bouwstoffen , die los en onregelmatig
door elkander lagen, te zamen gesteld. Van binnen was het grootendeels met
drooge boombladeren gevoerd. Aan den buitenwand gemeten, heeft het omstreeks
0,20 Ned. el middellijn, en daarbij eene diepte van 0,095. De eijeren, insgelijks
met die van Pitta cyanura ten opzigte der grootte en gedaante overeenstemmende,
zijn eenkleurig zuiver wit, zonder eenig teeken van vlekken of spatten."
H. Staart sterk wigvormig.
Van deze afdeeling zijn slechts 3 soorten bekend, welke in het algemeen in
grootte, en ook ten opzigte harer kleurverdeeling, veel onderlinge overeenkomst
vertoonen. Zij hebben alle, in het volkomen kleed, eenen metaalblaauwen staart,
de zijden van den hals geel, hetgeen in het wit der keel overgaat, en overigens
den kop zwart, aan weerszijde van den bovenkop met eene breede, gele,
tot aan den nek loopende streep.
P I T T A C Y A N U R A.
Plaat 6, fig. 1, 2 en 3.
Dit is de eenigste soort van Pitta, tot nog toe, van het eiland Java bekend.
In het volkomen kleed ontwaart men op den kop eene breede zwarte streep,
die van den snavel tot langs den geheelen nek loopt, en aan weerszijde van den
PITTA CYANUEA. 23
kop en nek eene dergelijke evenwijdige streep; deze strepen zijn van elkaar
gescheiden door twee hoog citroengele strepen, van welke er, aan weerszijde
van den bovenkop, van de neusgaten tot aan het einde van den nek, een
loopt. De keel is geelachtig wit, en deze tint loopt, steeds meer geel wordende,
voort tot langs de zijden van den hals. De geheele rug en de schoudervederen
zijn roodachtig geel-bruin. De staart met zijne dekvederen is kobalt-blaauw. De
vleugels zijn zwart, maar de naar den rug gekeerde pennen en vederen nemen
de bruine tint van den rug aan; en de groote dekvederen, als ook de vier of vijf
buitenste der kleine slagpennen, zijn aan haren buitenrand met wit gezoomd:
eerstgenoemde breed, laatstgenoemde smal. Bovendien zijn de groote slagpennen
aan haren wortel wit en. de groote dekvederen der onderzijde der vleugels hebben
eenen witten buitenrand. De keel is door eene halvemaanvormige donker kobaltblaauwe
kraag afgescheiden van de overige onderdeelen; deze vertoonen eveneens
eene donker kobalt-blaauwe grondtint, maar die afgebroken is door talrijke
citroengele dwarsbanden, zoodat deze deelen zich voordoen als met afwisselende
blaauwe en gele dwarsstrepen geheel eenvormig bedekt.
Bij de wijfjes in het overgangskleed wordt het citroengeel van den kop door
eene rosse tint vervangen; het zwart op den bovenkop is slechts in het midden
der vederen zigtbaar, daar deze breede rosbruine zoomen hebben. Het blaauw
van de keelkraag en de dwarsbanden der onderdeelen wordt door zwart met
blaauwen wederschijn vervangen; en de bovendek-vederen van den staart zijn
bruin zoo als de rug. Bij de jonge vogels in het nestkleed zijn de vleugels, de
staartpennen en de keel ongeveer als bij de ouden; maar alle overige kleine vederen
zijn donkerbruin met lichtbruine randen en van nog lichtere tint langs hare schacht.
De bek is bij de ouden zwart, bij de jongen bruin en langs de randen deikaken
in het lichtbruine overgaande. De pooten en nagels zijn witachtig bruin.
Geheele lengte van den vogel ongeveer 8 duim. Vleugel nagenoeg 4 duim.
Staart 2% duim. Voetwortel 1 duim 7 lijnen. Middenteen zonder nagel nagenoeg
1 duim. Lengte van den bek 11 lijnen. Derde en vierde slagpen ongeveer van
gelijke lengte.