
18 DACELO MACRORHINA.
hetgeen echter, op de keel, afgebroken is door 3 overlangsche zwartachtige strepen.
De rug, vleugels en de staartpennen zijn donkerbruin, maar alle kleine
vederen hebben aan haar einde een breeden geelachtig roestkleurigen zoom, terwijl
de slagpennen langs hare buitenvlag roestkleurig gezoomd zijn. De onderdekvederen
van de vleugels zijn licht roestkleurig.
Deze zeldzame soort werd in de omstreken van de haven Doreh op Nieuw-
Guinea waargenomen, en schijnt ook op het Papoe-eiland Waigeoe voor te
komen.
DACELO CYANOTIS.
Plaat 6, flg. 1, 2.
Deze soort is zeer kennelijk aan de lansvormige vederen van haren kop, haren
tamelijk korten en platten bek, en de kleuren van haar vederkleed.
Hare geheele lengte bedraagt ongeveer 9 duim; die der vleugels 3 duim 8 lijnen
tot 4 duim 2 lijnen, die van den staart 3 duim 6 lijnen; die van den bek 13
tot 14 lijnen.
De bek is rood, tamelijk kort, breeder dan hoog, en van boven van eene
afgeplatte, maar slechts weinig uitstekende lijst voorzien. De pooten schijnen in
het leven eene geelbruine kleur te hebben. De bovenkop en staartpennen zijn
geelachtig roestkleurig. Eene streep, die aan weerszijde van den bovenkop loopt,
de wangen, knevelvederen en keel zijn geelachtig rosékleurig, hetgeen echter op
de keel lichter wordt. Achter het oog ontwaart men eene breede donkerblaauwe
streep, die zich ook, ofschoon zeer versmald, boven het oog tot aan de neusgaten
, of zelfs onder het oog voortzet. De vleugeldekvederen vertoonen diezelfde
donkerblaauwe kleur. De nek, mantel, schoudervederen en rug zijn van een
geelbruin, hetgeen op de bovendekvederen van den staart in het roestkleurige
overgaat, en op de buitenvlag der schoudervederen door een okergeelachtig wit
vervangen wordt. De slagpennen zijn zwartbruin, hetgeen echter op die der
tweede orde in het blaauwe trekt. De onderdeden van den vogel, achterwaarts
DACELO CYANOTIS. l i )
van de keel, en de onderdekvederen der vleugels zijn grijsachtig wit, in het
roestgeel trekkende.
De nog niet volwassene jonge mannetjes vertoonen een vederkleed, slechts
door een weinig flaauwere tinten verschillend van dat der ouden; maar hun bek
is grootendeels zwartachtig. Bij de jonge wijfjes schijnen de kleuren van het
vederkleed, vooral het blaauw der vleugeldekvederen later dan bij de mannetjes
hare volmaaktheid te verkrijgen.
Deze vogel werd in de noordelijke gedeelten van Celebes waargenomen, en
behoort in het algemeen onder de zeldzame soorten.
D A C E L O T O R O T O R O .
Plaat 6, fig. 3, 4.
Deze soort biedt het geheel eigenaardige kenmerk aan, dat de zijranden van
het voorgedeelte der kaken van eene rij insneedjes, gelijk de zoogenaamde tanden
van eene zaag voorzien zijn. Zij is bovendien gemakkelijk te herkennen aan
de kleuren van haar vederkleed.
Hare geheele lengte bedraagt ongeveer 7 duim, die der vleugels 2 duim en
10 tot 11 lijnen; van den staart 2 duim tot 2 duim 5 lijnen, die van den snavel
16 tot 17 lijnen.
De bek is geel van kleur; de pooten zijn bruinachtig geel. De kop en hals
zijn geelachtig roestkleurig, maar men ontwaart, aan weerszijde van het achterhoofd,
eene groote zwarte vlek; de oogkring is eveneens zwart, en bij de wijfjes
is bovendien het geheele raidden van den bovenkop van deze kleur. De krop,
borst en zijden van den romp zijn geelachtig roestkleurig; de overige onderdeelen,
zooals ook de onderdekvederen der vleugels zijn daarentegen veel lichter en,
vooral op de keel, in het witachtige trekkend. De mantel is zwart; aan zijn
achtergedeelte echter, gelijk de schoudervederen, olijfgroen. De staartpennen zijn
groenachtig blaauw, de rug en vleugelvederen zoo als ook de zoomen der zwarte
slagpennen van diezelfde kleur, maar doffer.