
16 SPIZAËTUS CIRKATUS.
Van Bomeo verkregen wij eveneens slechts twee voorwerpen. Het eene stemt
volkomen met de zwarte verscheidenheid van Java overeen. Het andere heeft den
r u g , de vleugels, den mantel en de staartpennen minder donkerbruin, de staartbanden
zijn zeer duidelijk en de vederen van kop, hals en alle onderdeden zijn
lichtbruin in het roestkleurige trekkend en, behalve die der schenkels en van
onder den staart is elke dezer vederen van eene groote, bruine, overlangsche
vlek voorzien. De knevels en eene streep langs de middellijn der keel zijn
zwartachtig bruin (zie Plaat 7, tig. 1).
Van Celebes bezitten wij vier voorwerpen. Drie dezer zijn zeer fraai en bijzonder
geteekend. Hunne bovendeelen zijn fraai bruin en de staartbanden zijn zeer
duidelijk. De keel is wit, met eene zwarte overlangsche streep in het midden
en aan weerszijden door de zwarte knevelstreep begrensd. De vederen van
den krop en zijden van den hals zijn roskleurig met zwarte overlangsche vlekken;
die van alle overige onderdeden wit met dwarse zwartbruine banden digt
bezet. Zij stemmen overeen met ons voorwerp van de Soela-eilanden. Het vierde
voorwerp heeft veel overeenkomst met dat van Java, afgebeeld Plaat 6, fig. 3.
Het eenige voorwerp, hetgeen wij van de Soela-eilanden ontvingen (zie Plaat 7 ,
lig. 3), gelijkt volkomen op de gewone verscheidenheid van Celebes.
Deze vogels zijn niet zeldzaam op Java en over het geheele eiland verspreid.
Men ziet hen gewoonlijk boven de meren, de suikerrietvelden en de met hoog
gras begroeide vlakten, of in de afgronden zweven om hunne prooi te bemagtigen.
Zij maken jagt op waterrallen, waterhoentjes, purperkoeten, eenden en
andere watervogels. Zij rigten ook eene groote verwoesting onder de nesten van
allerlei vogelsoorten aan. Gewoonlijk vliegen zij laag langs den grond en verheffen
zich slechts tot op eene middelmatige hoogte. Gedurende den morgen en avond
ziet men hen op groote boomen digt bij den stam zitten, en men kan hen
dan zeer nabij komen. Tusschen negen en elf uur vliegen zij gewoonlijk in
het rond. Men vangt hen gemakkelijk in strikken, met kleine levende kippen
tot lokaas.
SPIZAËTUS GUENEYI. 17
S P I Z A Ë T U S GURNEYI.
(Plaat 9.)
Deze soort wijkt van alle overigen af door de puntige vederen van haren kop
en nek, die echter geene kuif vormen. Het is een groote vogel, die buitengewoon
zware klaauwen heeft. Hij werd tot nog toe slechts in de groep van Halmahera,
en wel op de eilanden Halmahera, Morotai, Batjan en Ternate aangetroffen
, en hij schijnt zelfs aldaar zeldzaam te zijn, daar wij er slechts vier
voorwerpen van ontvingen.
Vleugel 18 duim 10 lijnen tot 19 duim 6 lijnen. Staart 12 duim 10 lijnen
tot 14 duim 1 lijn. Voetwortel 4 duim. Middelteen 29 tot 32 lijnen.
Oud. Roetzwart, maar de slagpennen, vooral de grooten, van onderen aan
hare wortelhelft witachtig met zwart gemarmerd, en de staartpennen met een
tiental grijs gemarmerde dwarsbanden.
Jong. Kop, hals en onderdeden witachtig okergeel, min of meer met lichtbruin
gevlekt. Overige bovendeelen en staart donkerbruin, met onduidelijke grijs gemarmerde
dwarse banden.
Omtrent hare levenswijze is ons niets bekend geworden.
HAVIKKEN. ASTÜRES.
Men vat onder dezen familienaam eene aanmerkelijke reeks van valkvogels
zamen , die min of meer op onzen gewonen Havik en Sperwer lijken, en in het
algemeen voornamelijk gekenschetst zijn door hunne tamelijk korte vleugels.
Wanneer men de Arend-IIavikken daarvan afscheidt, blijven al de soorten over,
wier voetwortels naakt, dat is te zeggen, niet met vederen, maar met schilden
of schubben bekleed zijn. De soorten van onzen Indischen Archipel zijn de
volgenden.