
•2 DE VALKEN. EALCONES.
VALKEN. PALCONES.
De Valken zijn voornamelijk gekenschetst door het hoekige, puntige uitsteeksel,
gewoonlijk tand genoemd, waarmede hunne bovenkaak achter hare punt
aan weerszijde gewapend is, en dat in eene gelijkvormige insnede der onderkaak
sluit. Bij sommige soorten neemt bovendien het, bij de overige Valkvogels
afgeronde, aan de zijden der bovenkaak voor de washuid liggende uitsteeksel,
den vorm van eene hoekige punt aan, en men noemt derhalve deze soorten:
Valken met eenen dubbelen tand.
De Valken hebben stevige pooten; tamelijk korte, van voren met onregelmatige
, kleine schilden en overigens met schubben bekleede voetwortels; sterk ontwikkelde
teenen; puntige, kromme nagels; ronde neusgaten; eenen grooten naakten
oogkring; veelal donkerbruine oogen en donkere knevelvlekken. Hunne vleugels
zijn puntig, en de tweede slagpen is veelal langer dan de overige.
Velen voeden zich met vogels, anderen met kleine zoogdieren en insekten of
zelfs kruipende dieren. De meesten vangen hunnen buit in de vlugt.
Zij zijn over den geheelen aardbol verspreid. In onzen Archipel worden 5 soorten
van Valken aangetroffen.
I . EDELVALKEN.
Groote soorten, met lange teenen, en vleugels, die tot aan of digt bij het
einde van den staart reiken.
FALCO COMMUNIS.
(Plaat 1 , fig. 1 cn 2.)
Dit is de gewone groote Edel valk, die over alle werelddeelen, met uitzondering
van Afrika, bezuiden Egypte en Algerië, aangetroffen wordt. De voorwerpen
van Australië zijn intusschen veelal donkerder van kleur dan gewoonlijk in
EALCO COMMUNIS. 3
de overige werelddeelen het geval is, en zij schijnen steeds geheel zwarte wangen
te hebben. In onzen Indischen Archipel treft men eveneens voorwerpen aan,
die volkomen gelijken op die van Australië (zie fig. 2), terwijl anderen of geheel
en al overeenstemmen met onze gewone voorwerpen van Europa (zie fig. 1),
of het midden houden tusschen beiden. Het blijkt uit deze opgaven, dat de donkere
voorwerpen niet als eigene soort dienen beschouwd te worden.
Lengte des vleugels 11 duim 3 lijnen tot 13 duim 3 lijnen (Parijsche voet);
van den staart 6 duim 3 lijnen tot 7 duim 6 lijnen; van den middelteen zonder
den nagel 20 lijnen tot 24 en eene halve lijn.
Oog donkerbruin. Washuid, oogkring en pooten geelachtig. Bek blaauwzwart.
Oud. Bovendeelen zwartbruin met grijsblaauwe vlekken. Oorstreek en knevelvlek
bruinzwart. Onderdeden witachtig met donkerbruine, op den krop langwerpige,
op borst en buik druppelvormige, op de zijden hartvormige en min
of meer dwarse vlekken. Andere voorwerpen zijn op de bovendeelen veel donkerder
en de grijsblaauwe vlekken zijn onduidelijk, de geheele zijden van den
kop zijn zwart en de onderdeden roestkleurig met bruinzwarte dwarsbanden
(plaat 1, fig. 2).
In het eerste kleed is de vogel op de bovendeelen bruin met rosachtige vlekjes,
die op den staart in dwarse rijen verdeeld zijn. De onderdeden zijn witachtig
met overlangsche bruine vlekken.
Wij hebben van deze soort nooit meer dan zes voorwerpen uit onzen Archipel
ontvangen, te weten vier van Java, een van Bangka en een, in een net, bij
het visschen, op Ternate, gevangen. A.1 deze voorwerpen vertoonen het volkomen
kleed. De graaf J. DE VISART DE BOCARMÉ, aan wien wij zoo vele belangrijke
opmerkingen over de vogels van Java te danken hebben, zegt, dat men
op dit eiland, slechts op zeer enkele plaatsen, en wel in de bosschen der hooge
gebergten, een enkel paar van deze soort aantreft, dat zij aldaar op boomen
nestelt, en dat zij, door het kraaijen van den wilden haan (Gallus bankiva) op
het spoor van dezen vogel gebragt, hem dikwijls overmeestert.