
* HET GESLACHT PITTA.
tegendeel van de Afrikaansche soort beweerd wordt. Hun nest is groot, komvormig
en uit gras en bladeren vervaardigd; het wordt laag bij den grond geplaatst,
en bevat vier tot vijf geheel witte of witte met bruin gevlekte of gestipte eijeren.
Er zijn ongeveer 30 soorten van dit geslacht bekend; ruim twee derden dezer
komen uit Nederlandsen Indië, en werden grootendeels door Nederlandsen e
natuurkundige reizigers ontdekt. De Pitta's worden in den Indischen Archipel
oostelijk tot Nieuw-Guinea, ï i m o r , de Aroe-eilanden en de Philippijnsche-eilanden
tot Japan aangetroffen; eenige andere soorten worden op het vaste land van
Australië waargenomen; op het vaste land van Indië zijn zij van China westelijk
tot Nipaul en Hindoestan met Ceylon verspreid, en slechts ééne soort komt in
Afrika, en wel op de Westkust van dit werelddeel, in Guinea voor.
Ofschoon geene der bekende soorten aanmerkelijk van den grondvorm van
het geslacht in het algemeen afwijkt, bestaat er desniettemin tusschen sommigen
eene nadere onderlinge verwantschap, en vertoonen deze gezamenlijk telkens
zekere kenmerken, waardoor zij zich van de overigen onderscheiden. Dit geeft
aanleiding tot de oprigting van allerlei onderafdeelingen, volgens welke men de
soorten kan rangschikken.
Van deze onderafdeelingen geven wij hier echter slechts degenen op, die
betrekking hebben tot de soorten van Nederlandsch-Indië.
I. Soorten met eenen zeer korten, aan het einde slechts weinig afgeronden staart.
A. Groote soorten, in dit opzigt ongeveer eenen Vlaamschen Gaai naderend.
P I T T A C O E R U L E A.
Plaat I , fig. 1, 2 en 3.
Het vaderland van deze soort is het eiland Sumatra.
Zij is zeer kennelijk aan hare verlengde nekvederen en hare kleuren, die eenvoudiger
en minder fraai zijn dan die der overige soorten van den Indischen
Archipel.
PITTA COERULEA. 3
De onderdeden van den ouden vogel tot aan de zijden van den kop en nek
vertoonen eene vuil en bleek geelbruine, in het groenachtige trekkende tint,
die op den achterbuik en de onder-dekvederen van den staart in een vuil en bleek
okergeel, aan de keel in het witachtige overgaat, en die bovendien van den krop
afgescheiden is door een zwarten, halvemaan vorm igen dwarsband. Een dergelijke
zwarte band scheidt ook den nek van den rug af, en vereenigt zich met het zwart
van den bovenkop en achterhals. Bovendien loopt eene zwarte streep van, het
oog langs de zijden van den nek. De vederen van het voorhoofd en de zijden van
den kop en hals zijn sterk afgerond en als schubachtig. De rug, de staart en
schouderveders zijn van een donker, maar in het witachtige trekkend blaauw
• met metaalglans, en deze kleur neemt ook het grootste gedeelte der bovenzijde
van de vleugels in, maar wordt op de kleine vleugel-dekvederen, en op een
groot gedeelte der slagpennen, zoo ver deze elkaar overdekken, door zwart vervangen.
De onderzijde der vleugels is zwartachtig. De bek is hoornbruin, hetgeen
echter aan zijne punt en aan de onderkaak in het licht geelbruine trekt; de pooten
vuil lichtbruin , hetgeen in het roodachtige speelt; de nagels witachtig geelbruin.
Bij de jonge vogels in het nestkleed is de bek veel lichter bruin dan bij de
ouden; de slagpennen en de rug zijn geelbruin; alle overige kleine vederen,
behalve die der keel, zijn donkerbruin met lichte randen, en slechts de staartpennen
vertoonen eene flaauwe, vuile, donkerblaauwe kleur.
liet schijnt intusschen, dat de jongen dit kleed, spoedig nadat zij het nest
verlaten hebben, zelfs voor zij geheel vohvassen zijn, gedeeltelijk, te weten met
uitzondering der staart- en vleugelpennen, door ruijing, met een ander verwisselen
, hetgeen nog altijd van dat der ouden afwijkt. In dit kleed is de onderzijde
van den vogel licht geelbruin; de rug, de schoudervederen en vleugeldekvederen
zijn daarentegen geelachtig roodbruin; de vleugelpennen zijn zwartachtig
; de vederen van den bovenkop bruin met zwarte dwarsstrepen, en de
zwarte streep achter het oog, als ook de zwarte nekkraag, zijn reeds duidelijk.
Dit overgangskleed schijnt vervolgens, en wel grootendeels door aangroeijen der
vederdraadjes, in het volkomen kleed te veranderen.