
12 EIGENLIJKE VISCHARENDEN.
langer dan de overigen. Er is slechts eene soort van deze ondergroep bekend.
Dit is:
P A N D I O N H A L I A E T U S.
(Plaat 3 , fig. 3.)
De gewone Vischarend is over alle werelddeelen verspreid. Intusschen zijn de
voorwerpen, die den Indischen Archipel bewonen, meestal een weinig kleiner
dan die der overige werelddeelen.
Hij is zeer kennelijk aan de boven vermelde kenmerken en aan zijne kleuren.
Vleugel 14 duim 9 lijnen tot 16 duim 9 lijnen. Staart 6 duim 7 lijnen tot
8 duim 1 lijn. Middelteen 18 tot 21 lijnen.
Oogen oranjegeel. Pooten en washuid licht blaauwachtig loodkleurig.
Krop, hals en onderdeelen wit; de bovenhelft van de oorstreek en eene streep
daar achter zijn echter bruinzwart, de vederen van krop en borst hebben donkere
overlangsche vlekken en trekken veelal in het bruin, en de vederen van
het midden van den bovenkop en nek vertoonen dikwijls donkere overlangsche
vlekken. Mantel, rug, vleugels en staartpennen zijn donker of zwartbruin.
Wij ontvingen uit onzen Indischen Archipel voorwerpen dezer soort, afkomstig
van Java, de Baweaan-eilanden, Borneo, Celebes, de Saughir-eilanden, en
van de groepen van Halinahera en Ceram.
Deze vogel voedt zich nagenoeg uitsluitend met visch.
/>'. IUSTAARD-VISCHARENDEN.
Gestalte der Zeearenden. Pooten met schilden en schubben bekleed, langer
dan gewoonlijk. Staart over de vleugels heenreikend, wier vierde slagpen de
langste is.
Men kent slechts twee soorten dezer ondergroep. Zij onderscheiden zich onderling
slechts door hare zeer verschillende grootte, en bewonen het vasteland van
Indië tot op de Soenda-eilanden.
PANDION ICHÏHYAËTUS. 13
P A N D I O N I C H T H Y A E T U S.
(Plaat 5 , fig. 1, 2.)
Dit is de grootste der beide bekende soorten.
Vleugel 16 duim tot 17 duim 4 lijnen. Staart 9 duim 6 lijnen tot 10 duim.
Middelteen 24 tot 27 lijnen.
Oogen vuil-zwavelgeel. Washuid en bek loodkleurig, naar voren in het zwart
trekkende. Pooten blaauw- of geelachtig wit.
Oud. Onderbuik, schenkelvederen, onderste dekvederen van den staart, en
de drie eerste vierden der staartpennen wit. De overige deelen grijsachtig bruin,
op den hals en kop in het grijs, op de groote slagpennen eu het laatste vierde
van den staart in het bruinzwart overgaande.
Jeugdig kleed. Ongeveer als bij den jongen Haliaëtus leucogaster.
Deze soort werd door onze reizigers op de drie groote Soenda-eilanden waargenomen.
Deze groote vogel wordt op Java bij de monden van alle groote rivieren aangetroffen.
Hij is ook op Borneo zeer menigvuldig langs de rivier Doeson en aan
de oevers van het meer Karau. Hij is niet schuw en het gelukt den jager dikwijls
hem te kunnen bekruipen. Hij voedt zich nagenoeg uitsluitend met visch,
eet echter, bij gebrek daaraan, ook het vleesch van doode dieren.
P A N D I O N H U M I L I S.
(Plaat 5, lig. 3.)
Dit is de kleine soort. Wij hebben reeds vermeld, dat zij in alle opzigten,
behalve hare veel minder aanmerkelijke grootte, op de groote soort gelijkt.
Vleugel 13 tot 14 duim. Staart 6 duim 3 lijnen tot 7 duim. Middelteen 19
tot 20 lijnen.
Wij ontvingen door onze reizigers slechts een voorwerp dezer soort. Het werd
in Maart 1835 bij Padang-bessie op Suuiatra door den heer S. MÜI,I,ER geschoten.