
ALCEDO BERYLLINA. 9
DE BOCARMÉ berigt, dat zij op Java menigvuldig is aan den mond der rivieren
en langs de oevers der kleine baaien. Men ziet haar aldaar langs de oppervlakte
van het water vliegen en zich daarin storten, om kleine visschen en vischkuit,
die haar tot voedsel verstrekken, te vangen of weg te sleepen. Volgens den heer
WALLACE treft men dezen vogel ook op Lombock aan.
li. Zeer groote soorten met eenen rooden of zwarten, langen of stevigen, van
achteren breeden, naar voren sterk zijdelings zamengedrukten bek, die van
boven van eenen grooten afgeplatten kiel voorzien is.
A L C E D O L E U C O C E P H A L A .
Plaat 2, flff. 2 , 3, 4.
Deze soort is gemakkelijk te herkennen aan haren rooden bek, aan hare kleuren
, grootte, en roode pooten.
Het vederkleed heeft in den regel de volgende kleurverdeeling. De rug met
de bovendekvederen van den staart en het middelgedeelte van den mantel zijn
metaalglanzig witachtig blaauw; de zijden van den mantel, de vleugels en de staartpennen
vuilblaauw en min of meer met groenen weerschijn, vooral op de schoudervederen
; de overige deelen licht roestkleurig, hetgeen echter op de keel lichter
is, terwijl het op den bovenkop, den nek, de oorstrcek en de bovenhelft van
de knevelvlek min of meer in het grijsbruin overgaat.
De geheele lengte van dezen vogel bedraagt niet geheel een voet; die van de
vleugels 5 duim 1 tot 9 lijnen; van den staart 3 duim 1 tot (> lijnen, van
den bek 2 duim 5 lijnen tot 3 duim.
Deze groote soort wordt op het vaste land van Indië, op Ceylon, de drie
groote Sunda-eilanden, Lombock en Elores aangetroffen. Intusschen biedt de
grijsbruine kleur van den bovenkop, niet slechts naar gelang der voorwerpen,
maar ook naar dat der landstreken die de soort bewoont, min of meer in het
oog vallende afwijkingen aan. Als algemeenen regel kan men aannemen, dat deze
2
hetgeen echter op de staartpennen in het donkerblaauvve trekt, terwijl alle
vederen aan haar einde met tamelijk licht, maar vaal blaauwgroene, op de
schoudervederen onduidelijke, zoomen versierd zijn. Achter de oorstreek ontwaart
men een grooten bundel roestkleurige vederen, en dwars over de borst
eenen zeer breeden gordel van blaauwgroene vederen. De overige onderdeelen zijn
witachtig, hetgeen echter op de zijden van den romp in het roestkleurige trekt,
en van overlangsche blaauw- of zelfs zwartachtige vlekken voorzien is. De keel
is wit, en eene overlangsche vlek boven de teugels roestkleurig.
Bij de jonge voorwerpen trekt de donkere kleur der bovendeden sterk in het
olijfbruin, de blaauwgroene vederzoomen worden door kleine blaauwgroene vlekjes
vervangen, en ontbreken op de schoudervederen geheel en al. De blaauwgroene borstgordel
ontbreekt eveneens, het wit der keel trekt sterk in het roestkleurige, en alle
overige onderdeelen zijn donker roestkleurig. Eindelijk zet zich ook de roestkleur
van achter de oorstreek tusschen den nek en mantel, als eene min of meer duidelijke
nekkraag voort. Ook is de roestkleurige vlek boven de teugels veel duidelijker
dan bij oude voorwerpen.
A L C E D O B E R Y L L I N A .
Plaat 3, flg. 1.
Deze kleine soort is dadelijk te herkennen aan haar, slechts met twee kleuren
versierd vederkleed.
De bovendeden van den vogel, een breede gordel over de borst en de zijden
van den kop en romp zijn tamelijk licht en eenigzins metaalglanzig en witachtig
blaauwgroen; de overige onderdeden, een bundel vederen achter de oorstreek
en eene langwerpige vlek boven de teugels zijn wit. De bek is zwart, en de
pooten schijnen in het leven zwartachtig te zijn.
De geheele lengte van dezen vogel bedraagt nagenoeg 5 duim; die der vleugels
22 tot 24 lijnen, die van den staart 11 lijnen en van den bek 14 tot 15 lijnen.
Onze reizigers hebben deze soort op Java en Sumatra aangetroffen. De Vicomte