
1 1 . DACELO GAUDICHAUDII.
het volkomen kleed, ten minste bij de opgezette voorwerpen, geel van kleur is.
Ook is zij zeer in het oog vallend door de kleuren van haar vederkleed , die intussehen ,
volgens de sekse en den leeftijd, aanmerkelijke verschillen schijnen aan te bieden.
De voorwerpen in het volkomen kleed, die ons als mannetjes gezonden werden,
hebben de zijden van den kop met het bovengedeelte van de knevelvlek en den
geheelen bovenkop tot aan den nek, gelijk ook het voorgedeelte van den mantel
en de schoudervederen zwart, hetgeen echter afgebroken is door eene geelachtig
witte streep aan de zijden van het voorhoofd langs den grond van den bovensnavel
loopende, en eene eveneens geelachtig witte streep, die van achter het
oog langs de zijden van het achterhoofd loopt en tegen het einde van het achterhoofd
wederom als een kleine vlek verschijnt. De keel en geheele hals zijn
geelachtig wit; de onderdekvederen der vleugels witachtig okergeel, de overige
onderdeden van den romp met de onderdekvederen van den staart bruinrood.
De staartpennen zijn op de onderzijde zwartachtig; op de bovenzijde, gelijk de
groote bovenste dekvederen van den staart, donker blaauw. De rug is witachtig
blaauw. De vleugels zijn zwart, maar de slagpennen der tweede orde hebben
breede blaauwe zoomen langs den buitenkant, terwijl de dekvederen van nog
breedere en lichter blaauwe eindzoomen voorzien zijn.
De vrouwelijke voorwerpen, die wij van deze soort ontvingen, hebben het
vederkleed even volmaakt gekleurd als de oude mannetjes, met het aanmerkelijke
onderscheid intussehen, dat hare staartpennen met de groote bovendekvederen
van den staart, in plaats van blaauw, geheel bruinrood zijn. Een dezer
voorwerpen heeft het bovengedeelte van den bovenbek bruin, hetgeen blijkbaar
aantoont, dat de vogel zijn fraai vederkleed pas heeft verkregen.
Men heeft eindelijk, op de Aroe-eilanden, eenige voorwerpen waargenomen,
die in grootte en alle overige kenmerken met de voorgaande overeenstemmen,
de vleugels en den rug gekleurd hebben gelijk deze, wier staartpennen blaauw
zijn als bij de mannetjes, die echter daardoor afwijken, dat hunne onderdeden
van den kop naar achteren, in plaats van bruinrood, licht okergeel zijn, dat de
vederen van den kop, met uitzondering van de keel, zwart zijn met gele dwarse
DACELO GAUDICHAUDII. 15
banden, die van den bovenhals geel met zwarte dwarse banden, en dat de geheele
bovenbek bruinzwart van kleur is. Dit een en ander schijnt blijkbaar aan
te toonen, dat het kleed van dezen vogel nog gedeeltelijk onvolkomen is, en
het raadzamer is hem als een nog onvolkomen voorwerp van Dacelo Gaudichaudii
te beschouwen, dan hem, naar het voorbeeld der Engelsche natuurkundigen, als
eene eigene soort onder den naam van Dacelo tyro, af te scheiden.
De geheele lengte van deze soort bedraagt ongeveer 11 duim; die der vleugels
5 duim en 3 tot 4 lijnen; die van den staart 3 duim en 7 lijnen tot 4 duim;
van den bek 1 duim en 8 tot 11 lijnen.
Onze reizigers hebben deze soort op Waigeoe, aan de Westkust van Nieuw -
Guinea en te Wahaai op Cerani waargenomen. De voorwerpen, door ons als niet
volkomen gekleurd beschouwd, zijn van de Aroe-eilanden afkomstig, waar ook
de volmaakt gekleurde voorwerpen aangetroffen worden. Over hare levenswijze
i s , gelijk over die van vele andere soorten, niets bekend.
D A C E L O P U L C H E L L A .
Plaat 6, flg. 1, 2.
Deze fraaije soort onderscheidt zich, gelijk ook de volgende, van alle overige
Oost-Indische soorten, doordien haar staart, even als de rug en vleugels, en
bij de wijfjes zelfs alle deden, behalve dc keel, van dwarse banden voorzien zijn.
De geheele lengte van dezen vogel bedraagt ongeveer 7 duim; die der vleugels
3 duim tot 3 duim 1 lijn; die van den staart 2 duim 3 tot 6 lijnen, van
den bek 14 tot 17 lijnen.
De mannetjes in het volkomen kleed hebben den bek rood, en de pooten,
zoo als het schijnt, geelbruin. De vederen van de kruin en het achterhoofd, zijn
aan haar einde purperachtig blaauw; indien men echter de vederen opligt, ontwaart
men, dat dit blaauw door eenen zwarten en witten dwarsband gevolgd
wordt en de vederen vervolgens zwartachtig zijn; het voorhoofd, de zijden van
den kop en hals, gelijk ook de bovenhals zijn bruinrood; de mantel, rug, en