
8 FALCO COERULESCENS.
Vleugel 3 duim 9 lijnen tot 3 duim 10 lijnen. Staart 2 duim 2 lijnen. Middelteen
7 en een halve tot 8 en een vierde lijn.
Bek en nagels glanzig zwart; washuid, oogkring en pooten mat zwart; oog
donkerbruin.
Voorgedeelte van het voorhoofd en van de wangen, eene lange streep achter
de oogen , keel en krop witachtig. Midden van borst en buik , binnenste en voorste
schenkelvederen ros. Onderdekvederen wit, min of meer in bet rosachtige trekkend,
en de grootere met zwarte vlekken. Alle overige deelen glanzig groenzwart;
maar de binnenvlag der slag- en staartpennen met witte dwarse vlekken, waarvan
er op elke staartpen ongeveer zes aanwezig zijn.
Deze kleine Valk werd op Borneo, .lava, Sumatra en op het schiereiland van
Malakka waargenomen. In het overige vaste land van Indië wordt zijn plaats
vervangen door Falco bengalensis of eutolmus, die zich vooral onderscheidt door
de langs den bovenrand der oogen loopende witte streep; terwijl eene eenigzins
grootere, tweekleurige soort, Falco sericeus, de Philippijnsche eilanden bewoont.
Men ziet meestal drie of vier stuks van deze Valken bij elkaar. Zij voeden
zich voornamelijk met honigvogeltjes (Nectariniae), op welke zij, gelijk de groote
valksoorten te doen plegen, stooten, en met sprinkhanen.
A R E N D E N . A Q U I L A E.
I . RUIGPOOT-ARENDEN. AQUILA.
A Q U I L A M A L A Ï E N S I S.
(Plaat 3 , fig. 1, 2.)
De eenigste soort van Ruigpoot-Arenden, die onzen Archipel bewoont, wijkt
van alle overigen af, door haren buitengewoon korten buitenteen en de weinig
gekromde nagels der teenen in het algemeen. Zij is bovendien slanker van vorm,
AQUILA MALAYENSIS. 9
hare teenen en pooten in het algemeen zijn minder stevig, haar staart is langer
dan gewoonlijk en aan zijn einde als afgehakt, en hare vleugels zijn zeer lang.
Vleugel 18 duim 9 lijnen tot 20 duim. Staart 10 tot 12 duim. Middelvinger
16 tot 18 lijnen; nagel van dezen vinger 18 lijnen. Buitenvinger 11 tot 12lijnen,
nagel 5 lijnen. Binnenvinger 14 tot 15 lijnen.
Oud. Donkerzwart, de staart van ongeveer acht grijsachtige, maar met zwart
gemarmerde dwarsbanden voorzien.
Jeugdig kleed. Vederen van den kop, hals en alle onderdeden rosachtig geel,
met eene donkere overlangsche vlek. Overige deelen minder donker dan bij
de ouden, en de vleugelvederen, zooals ook de slagpennen der derde orde, rosachtig
wit aan haar einde.
Deze Arend is menigvuldig in de Lampongs van Sumatra, zeldzaam op Java,
hij komt ook op Celebes en Ternate en op het vaste land van Indië tot Malakka
voor.
I I . ZEE-ARENDEN. HALIAËTUS.
Voetwortels grootendeels naakt met schubben en schilden bekleed. Alle nagels
met eenen scherpen kant gelijk bij de Ruigpoot-Arenden. Staart afgerond. Vleugels
reikende tot aan het einde van den staart.
H A L I A Ë T U S L E U C O G A S T E R.
(Plaat «, fig. 1, 2.)
Dit is de groote soort van Zee-Arenden van onzen Indischen Archipel. Zij is
aan hare grootte en kleuren zeer kennelijk.
Vleugel 19 duim 6 lijnen tot 22 duim. Staart 9 tot 12 duim. Middelteen 24
tot 27 lijnen.
Oog bruinachtig geel; bek blaauwachtig; washuid bleek groenachtig geel; pooten
vuil wit.