
16 DACELO PULCHELLA.
bovenzijde van de vleugels en den staart zwart met licht groenachtig blaauwe
dwarse vlekken of banden, die echter op de slagpennen en de voorhelft der
staartpennen grootendeels of gedeeltelijk door gelijksoortige maar witte banden
vervangen worden, terwijl de dwarse banden op de onderzijde der staartpennen
eveneens wit zijn. De onderdeelen van den vogel zijn roestkleurig, hetgeen echter
op de keel en het midden van den buik in witachtig overgaat. Dit fraaije kleed
ontwaart men reeds bij de geheel jonge, half volwassen mannetjes, bij welke
de staart en bek nog zeer kort zijn, en eerstgenoemde, in plaats van rood, bruin
is met eene bruingele punt.
De voorwerpen, die door onze reizigers als oude wijfjes ingezonden werden,
hebben den bek en de pooten gekleurd gelijk bij de oude mannetjes, terwijl het
vederkleed zeer verschillende kleuren vertoont. Bij deze voorwerpen zijn alle
bovendeelen met den staart en de zijden van kop en hals roestkleurig, maar
van talrijke zwarte dwarse banden voorzien, die op de vleugels en den rug het
breedst, op den kop het smalst zijn. De onderdeelen zijn wit> maar men ontwaart
op de borst en op de zijden van den romp, eveneens zwarte dwarse banden.
De natuurkundigen DIARD en S. MULLER hebben deze soort bij Tndrapoera
en andere plaatsen aan de Zuidwestkust van Sumatra verzameld, en wij hebben
ook door KU I I L en VAN HASSELT eenige voorwerpen van Java ontvangen;
laatstgenoemden waren vermoedelijk uit het door deze reizigers bezochte Bantamsche
afkomstig, vermits ons deze soort later van geene andere streek van
Java werd toegezonden. Zij behoort in elk geval onder de zeldzame soorten.
D A C E L O M E L A N O P S .
Plaat 5, fig. 3, 4.
Men kan deze soort eene bijsoort noemen, die op Borneo de plaatsvervanger
is van den Dacelo pulchella van Sumatra en Java. Zij onderscheidt zich in deidaad
van dezen slechts, doordien het voorhoofd, de zijden van den kop en den
halsband, bij de mannetjes, in plaats van roodbruin, zwart zijn. Bij het jonge
DACELO MELANOPS. 17
mannetje is zelfs dit zwart, vooral op het voorhoofd en den halsband, met ros
gemengd en schijnt laatstgenoemde kleur in der daad op deze deelen in den
beginne heerschende te zijn, om echter weldra door zwart vervangen te worden.
Deze vogel werd door onze reizigers bij Banjer en Pontianak waargenomen.
Wij hebben intusschen nooit meer dan de twee door ons afgebeelde voorwerpen
gezien.
D A C E L O M A C R O R H I N A .
Plaat 4, fig 1.
De gestalte van den bek is bij deze soort zoo eigenaardig, dat men haar
hieraan dadelijk onder alle overige Ijsvogels herkennen kan.
Deze bek is namelijk niet slechts breed en dik, maar hij klimt, vooral de
onderkaak, naar voren sterk in de hoogte, de bovenkaak loopt in een zeer stevigen
en sterk afwaarts gekromden haak uit, en is langs haren bovenkant van
eene zware lijst voorzien, die door eene zijdelingsche vore afgescheiden en van
boven gootvormig uitgehold is.
Men heeft, tot nog toe, van deze soort slechts voorwerpen waargenomen, die
blijkbaar hun volkomen kleed nog niet hebben verkregen.
Hunne geheele lengte bedraagt ongeveer 9 duim; die van de vleugels 4 duim
G lijnen, van den staart 3 duim 1 lijn, van den snavel 16 lijnen.
De bovenbek is bij deze voorwerpen zwartbruin, de onderbek geelachtig, en
de pooten schijnen in het leven bruin te zijn. De kop is van boven groenachtig
zwart; op de zijden tot op de helft der knevelvederen en op den nek zwart,
maar de vederen van het bovengedeelte der wangen zijn tegen haar einde rosachtig;
de teugels en het oog zijn van onderen door eene rosachtige streep begrensd,
men ontwaart eene dergelijke streep aan weerszijde van het voorhoofd,
en deze gaat vervolgens, boven het oog, in eene licht groenblaauwe streep over,
die gevormd is door de lichte zoomen der vederen en rondom den geheelen
bovenkop loopt. Alle onderdeelen en eene kraag om den achternek zijn witachtig,
3