
* 1'ITTA COERULEA.
De geheele lengte van den volwassen vogel bedraagt ongeveer ü duim. (Parijs,
voet). Vleugels 5V3 duim. Staart 2VC duim. Voetwortel 15/G duim. Bek 1V6 duim.
Onderlinge verhouding der slagpennen ongeveer als bij de Pitta maxima.
Deze fraaije soort werd tijdens het bestuur van Sir STAMFORT RAFFI.ES te Benkoelen
op Sumatra ontdekt. De heer S. MULLER verkreeg gedurende zijn verblijf
aan de zuidwestkust van dit eiland slechts een zeer jong mannetje, in de maand
Junij 1834, aan de helling van den berg Singalang, gelegen in het district
Padang, in eene afgelegene sombere vallei, die even als de geheele omstreek,
met hoog oorspronkelijk bosch bedekt was.
P I T T A M A X I M A.
Plaat 1, fig. 4.
Deze groote en fraaije soort werd door den Nederlandschen natuurkundige,
wijlen Dr. BORSTEN, in het jaar 1840, in het landschap Gilolo op het eiland Ilalmahera
ontdekt.
Zij is hoog op de pooten en, behalve dat, zeer kennelijk aan hare kleuren.
De bek is een weinig korter dan het overige gedeelte van den kop en geheel
donkerzwart. De pooten en nagels zijn bruinachtig vleeschkleuiïg. De vederen van
den bovcnkop en nek zijn tamelijk verlengd.
De geheele kop met de keel, de hals van achteren en aan de zijden, de rug,
de schoudervederen en de staartpennen zijn eenkleurig zwart. De krop en de zijden
van den romp vertoonen een fraai wit, hetgeen in eene geelachtig rosé tint speelt.
Het midden van borst en buik, als ook de onder-dekvederen van den staart zijn donker
ponccau-rood, hetwelk van het wit der zijden van den romp door zwart afgezet
is. De onderzijde der vleugels is zwart, even als de groote slagpennen, die echter tegen
het einde van hare eerste helft van eenen breeden witten band voorzien zijn. De kleine
slagpennen zijn mede zwart, maar langs een groot gedeelte der buitenvlag met vuil
blaauwachtig groen gezoomd. De vleugel-dekvederen hebben eene witachtig metaalblaauwe
kleur, die echter op de groote dekvederen in het groene overgaat.
1'ITTA MAXIMA. 5
De geheele lengte dezer soort bedraagt ongeveer 9 duim. Vleugels 5 l
/ 6 duim.
Staart 2% duim. Voetwortel 2VG duim. Bek van het voorhoofd bijna 1VU duim.
Vierde en vijfde slagpen nagenoeg van gelijke lengte en langer dan de overigen ;
eerste in lengte de middelste kleine slagpennen evenarende.
B. Soorten, wier hoofdkleur een in het olijfkleurige trekkend groen is; met eenen
zwarten of bruinen kop en hals; liet midden van den bovenbuik, de onderbuik
en de onderdekvederen van den staart ponceau-rood; de kleine dekvederen van de
vleugels en de bovendekvederen van den staart witachtig metaalblaauw; de slagpennen
zwart, de grooten veelal gedeeltelijk wit, terwijl de kleinen breede groene
zoomen vertoonen; de staartpennen zwart of groen; de bek zwart of bruinachtig
zwart.
P I T T A M E L A N O C E P H A L A.
Plaat 2, fig. 1.
Dit is dc grootste soort van deze onderafdeeling. Zij werd door den Nederlandschen
reiziger, Dr. FORSTEN, bij Kema en Tondano in het noordelijk
Celebes ontdekt.
Zij onderscheidt zich, behalve door hare grootte, van alle overige soorten dezer
onderafdeeling, doordien hare groote slagpennen zonder eenig wit zijn. De kop is bij
deze soort geheel zwart; het groen is lichter en trekt meer in het gele, en het
blaauw meer in het witte dan bij de overige soorten; het rood van den onderbuik
en de onder-dekvederen van den staart is tamelijk bleek, en de staartpennen
zijn van boven groen, van onderen zwartachtig. De bek is bij de oude
voorwerpen zwart; bij jongeren in het bruine trekkend. De pooten en nagels zijn
witachtig lichtbruin.
Het jeugdig kleed schijnt weinig verschil met dat der ouden aan te bieden,
behalve dat alle kleuren veel ilaauwer zijn.