
oude wereld aangetroffen, terwijl haar getal in de gematigde luchtstreken van
het noordelijk halfrond zeer klein is.
Er werden meer dan tachtig soorten van IJsvogels waargenomen, en van deze
belmoren er nagenoeg veertig in onze Oost-Indische bezittingen t' huis.
Men kan de IJsvogels in twee hoofdgeslachten verdeelen, te weten dat der
Visch-IJsvogels (Alcedo), en dat der Bosch-IJsvogels (Dacelo).
DE VISCH-IJSVOGELS.
A L C E D O .
De Visch-IJsvogels zijn gekenschetst doordien hun snavel, langs zijnen bovenkant,
voorzien is van eenen, veelal afgeplatten kiel, die te meer in het oog
springt, daar hij aan weerszijde van eene min of meer diepe vore vergezeld
wordt. Hun bek is bovendien zeer lang, gewoonlijk zijdelings zamengedrukt en
dikwijls zwart of bruinzwart van kleur.
Deze vogels houden zich aan de oevers der wateren op, voeden zich bij voorkeur
of zelfs uitsluitend met vischjes, en zij hebben eene zeer schielijke vlugt. Zij
worden in alle werelddeelen, met uitzondering der eilanden van den stillen Oceaan ,
aangetroffen. Intusschen is het getal der bekende soorten van dit geslacht veel
beperkter dan dat der Bosch-I Jsvogels. Men kent ruim dertig soorten van Visch-
IJsvogels, waarvan er een tiental in onze Oost-Indische bezittingen waargenomen
werden.
A. Kleine of tamelijk kleine soorten, wier kleurverdeeling min of meer aan
die van den gewonen Europeeschen IJsvogel doet denken. De beide seksen bieden
ten opzigte dezer kleurverdeeling weinig of geen onderscheid aan, en ook het
kleed der jongen wijkt weinig of niets van dat der ouden af.
rik of spreeuw denken; maar er zijn er, die in grootte ongeveer een kerkkauw
naderen, terwijl andere nog kleiner zijn dan een sijsje.
De Ijsvogels zijn ineengedrongen van gestalte en, met uitzondering hunner
pooten, stevig van maaksel. Hun bek, die den kop veelal eenigzins in lengte
overtreft, is stevig, aan den grond dik, naar voren wiggevormig en puntig verloopend,
regt, of somtijds zelfs een weinig naar boven gebogen, bij de eenen
zijdelings zamengedrukt, bij de anderen afgeplat, en zwart, bruin of dikwijls
ook fraai rood van kleur. Hun kop is groot, de hals kort, de romp dik. Zij
hebben tamelijk korte, afgeronde vleugels. De staart is afgerond, kort of van middelmatige
lengte, maar het middelpaar der staartpennen is somtijds min of meer
aanmerkelijk verlengd. Hunne pooten zijn, naar evenredigheid van het zware ligchaam,
zeer klein en zwak, en van vier, bij sommige kleine soorten slechts van
drie teenen voorzien, in welk geval de binnenteen geheel en al ontbreekt.
Het vederkleed is bij vele soorten met fraaije kleuren versierd. Bij de meesten
is dit fraaije kleed aan beide seksen eigen, en dikwijls bieden zelfs de jongen
in dit opzigt geene bijzonder groote afwijkingen aan; bij andere soorten beeft
intusschen het tegenovergestelde plaats.
De meeste IJsvogels bewonen de oevers der wateren; er zijn er echter, die
hun verblijf bij voorkeur in de bosschen opslaan. Hun voedsel is, naar gelang
der soorten, dikwijls verschillend. Velen schijnen uitsluitend van de vischvangst
te leven; andere, kleine soorten eten waterinsekten; sommigen krabben, weekdieren
en wormen; en verscheidene groote soorten verslinden hagedissen, slangen
of zelfs kleine vogels en kleine zoogdieren. Zij loeren, op lage takken of eenig
boven den grond verheven punt zittende, op hunnen buit, waarop zij zich, zoodra
zij hem ontwaren, storten, en dien zij met hunnen grooten snavel vatten.
Zij nestelen in aardholen, die zij in den lossen grond aan hellingen graven.
De eijeren zijn glanzig wit en zonder vlekken.
De IJsvogels zijn, met uitzondering der koude streken, over den geheelen
aardbol verspreid. De meeste soorten worden intusschen in de heete gewesten in
het algemeen, en in de gematigde luchtstreken van het zuidelijk halfrond der