
1 4 PITTA BRACHYURA.
De niededeelingen van den heer S. MÜLLBK omtrent deze soort luiden als volgt:
"Wij hebben dezen vogel het eerst in de bosschen en andere met wild hout
begroeide oorden, nabij de hoofdplaats Amarossie aangetroffen: eene landstreek
die aan het westelijk uiteinde van Timor slechts eenige honderd voeten boven
het zeevlak gelegen is en eene heuvelachtige gesteldheid heeft. Later vonden
wij deze soort ook eenige malen aan het zeestrand, op het niet verre van de
reede van Koepang gelegene kleine eiland Samaow, waar zij zich in eenzame,
met struiken en wild hout bedekte oorden ophield. Zij was niet zeer schuw,
vertoonde zich vaak bij paren, doch soms ook wel alleen, en kwam overigens
in zeden volkomen overeen met Pitta eyanura en andere geslachtsgenooten. In
de maag hebben wij kleine rupsen en andere insekten, voornamelijk uit de orden
der Coleoptera en Diptera gevonden."
Het dient, bij den zeer beperkten kring van verspreiding der verschillende
soorten van Pitta, als een zonderling verschijnsel te worden opgemerkt, dat
Dr. BERNSTEIN te Ternate eene Pitta aangetroffen en verzameld heeft, die nagenoeg
volkomen met de Pitta brachyura van Timor overeenstemt. Bij het eenige, tot
nog toe door ons onderzochte voorwerp van Ternate loopen de strepen van den
bovenkop een weinig verder naar achteren en hare tint trekt meer in het blaauwachtige;
het witgeel der zijden van den hals loopt een weinig verder tusschen het
zwart van den nek en het groen van den mantel heen, en het groen der kleine
slagpennen trekt een weinig in het blaauwe.
P I T T A V I G O R S I I:
Plaat 3, lig. 4.
Het eenige voorwerp, hetwelk wij van deze soort bezitten, werd door wijlen
den hoogleeraar DE VRIESE, van zijne, reis in Nederlandsch Indië medegebragt
en ten geschenke aan het Rijks Museum van Natuurlijke historie aangeboden.
Het is ons onbekend van welk eiland het afkomstig is.
Het stemt in grootte en kleur met Pitta brachyura overeen, maar is op eene zeer
PITTA VIGORSII. 1 5
in het oog vallende wijze gekenschetst door het volslagen gebrek eener zwarte
vlek aan de keel, die geheel geelachtig wit is. Bovendien zijn de strepen op den
bovenkop smaller en het geel der onderdeelen is donkerder.
De eenige afwijking, die wij tusschen ons voorwerp en dat van VIGORS en GOUI-D
vinden, is dat de oogstrepen in het rosse trekken en slechts weinig groenachtig
wit vertoonen.
JE. Soorten met de borst en den buik rood; eenen witachtig blaauwen, veelal
door zwart afgezetten breeden band over den krop; den nek en een grooter
of kleiner gedeelte van den kop roestbruin; den staart met zijne boven-dekvederen
indigo-blaauw, in het witte trekkend; den rug en de vleugels van diezelfde kleur
of olijfgroen.
P 1 T T A M A C K L O T I I .
Plaat 4, fig. 3.
De heer S. MÜT,LER heeft deze soort, in het jaar 1 8 2 3 , aan de westkust van Nieuw-
Guinea ontdekt, en zij werd later door WALLACE op de Aroe-eilanden verzameld.
Zij overtreft in grootte de overige soorten dezer onderafdeeling en is, onder
deze, bovendien gekenschetst door hare zwarte keel.
De vederen van het voorhoofd en de kruin zijn matzwart, doch men ontwaart,
langs het midden van deze deelen, eene lichte maar onduidelijke streep, gevormd
doordat de vederen aldaar op het voorhoofd met rosé, op de kruin
niet vaal blaauw gezoomd zijn. De geheele nek van de kruin tot aan den mantel
is roodachtig roestkleurig. De mantel en de schoudervederen zijn donker olijfgroen
, en deze tint gaat allengs in het lei-kleurig witachtig blaauw over, hetgeen
den stuit, de bovendekvederen van den staart, de bovenzijde der staartpennen
bedekt en zich ook over de vleugeldekvederen uitstrekt en de kleine
slagpennen aan hare buitenvlag omzoomt, maar op de kleine vleugeldekvederen
meer witachtig is. De overige deelen der kleine slagpennen zijn daarentegen
zwartachtig, en deze tint ontwaart men ook op de groote slagpennen, van welke