
ronde, gladde, geele knobbeltjes, die naar achteren
kleiner worden; de randen van den mond zijn met
kleine fcherpe tandjes bezet; het lijf is rolrond, over den
rug blaauwachtig, langs de zijden geelachtig, graauw-
en blaauwachtig gevelkt o f gewolkt, niet gedreept; de
zijden geelachtig graauw, van onderen w it ; de rugvin
driekantig, gelijk ook de ftaartvin, die in de gedaante
van de punt van eenen pijl om den ftaart loopt. Lengte
i i duimen.
Woonplaats. In onze zoetwater-rivieren en fommige
binnenwatejen.
Voed fe l, Infecten, wormen, visch , ook het vleesch
van in het water geftorven o f geworpen dieren, van welke
alle zij hun voedfel door zuiging tot zich nemen.
Voortteling. De rijtijd valt in Maart en A p r il, het
wijfje fchiet hare kuit langs den oever tusfchen fteenen,
de kuit ligt als blaadjes o vet elkander gefchoven; zij tee-
len fterk voort.
Eigenfchappen. Zuigen zich even als de vorige aan
allerlei voorwerpen vast, en zijn taai van leven, kunnende
gevangen, lang in een glas levend gehouden worden,
gelijk fchrijver dezes eenen in onze binnenlandfche rivieren
gevangen, volgens welke bovengaande befchrijving
door hem opgemaakt i s , eenen zeer geruimen tijd levend
bewaard heeft.
3. P. Branchialis , Linn. Spec. 3 , p. 1515. De
Kieuwworm. L e Lamproyon. The Lampern. D i e
K i e f e n p r i c k e , D e r K ie f e r n fa u g e r ,
Bloch, F. D. I I I , p. 45, No. 3, t. 86. f. 2.
Kenteeken. Geheel rond als een dikke aardworm, boven
ven op den kop eene opcning van een luchtbuisje; de
mond rond, tandeloos, de lippen met bijhangfels o f
lappen aan de achterzijden, het uit ringen zamengellelde
lijf: loopt naar voren en achteren fpits toe, en heeft
vooraan, langs de zijden, 7 openingen, de rug groenachtig
, de zijden geelachtig, van onderen w it , met
eenige graauwe vlekken ; op den rug twee langwerpige
vinnen, de achterfte ilreepwijze, beide naauwelijks eene
lijn breed, borst en buik ongevind. Lengte 6— 7
duimen.
Woonplaats. Aan de kieuwen van kabeljaauw en andere
visfchen, ook in zoete heldere wateren.
Voedfel. Kleine wormen en water-infecten.
Voortteling. P
Eigenfchappen. Taai van leven, zuigt zich aan flee-
nen en andere in het water zich bevindende voorwerpen
zeer vast aan, en kunnen in een glas lang levend
gehouden worden.
I ) o o r den Meer van marum aan ons vertoond zijnde
een visch, aan onze liranden, langs de Noordzee , gevangen
, en in het Naturalien-Kabinet der Maatfchttppij
te Haarlem berustende , hebben wij gemeend , tot een
bijvoegfel op de door ons in deze verhandeling geplaatdc
visfchen ; en als de sparus rak , volgens het Syst,
Ichthyol. van bloch , door schneider uitgegeven , gelijk
o o k , Volgens bloch , Poissons exotiques, hier te
moeten plaatfen , als :
Sparus RAji, entjis fquamatis. Blooh Pist. Edit.
Qallie. , pars V I I , p. 7 5 , tab. 273.
k Sp.