
Voedfel. P
Voortteling. P
Eigenfchappen. P
3. ,P. Platessa , Linn. Spec. 6 , p. 1228. De Schol.
L a Plie. The Plaife. D ie S c h o l le .
Bloch, F. D. II, p. 31, t. 42.
Kenteeken. Aan den kop 6 knobbeltjes; de kaken met
kleine ftompe tandjes voorzien; de onderkaak langer dan
die van boven; de mond klein; in de keel bevinden zich
twee beentjes, feherp als eene rasp. De oogen rond, uitpuilende;
de oogappel blaauwachtig; de iris geelachtig
groen. Het lijf aan de bovenzijde bruin en graauw gemengd
, met vele oranjekleurige vlekjes befprengd; de onderzijde
wi t , en met dunne zachte fchubbetjes bezet,
welke als in groefjes geplaatst zijn. In de rugvin 68 , in
die van de borst 12 , van den buik 6 , van den aars,
welke een’ fcherpen ftekel heeft, 54, en van den ftaart 19
beentjes. Lengte |— 2 voeten,
Woonplaats. In de Noordzee, in diep water; des
zomers komen zij naar de kusten, en worden in tallooze
menigte door onze ftrandvisfchers gevangen.
Voedfel. Kleine vischjes en fchulpdiertjes.
Voortteling. De rijtijd valt in Februarij en Maart,,
wanneer zij hare kuit fchieten tusfchen de fteenen en zeeplanten,
welke digt onder het ftrand groeijen.
Eigenfchappen. Zij zoeken het verfche water. Bij de
groote fchollen ontbreken fomtijds de roode vlekken.
4. P. Flesus , Linn. Spec. 7 , p. 1229. De Bot.
L e Flez. The Flounder. D e r Flunde r .
Bloch, F. D. II, p. 39» No. 3. t. 44- Ki-JUN, H. P. mlsf. tV<
t. 2, f. 4-
Kenteeken. De bovenkaak langer dan de onderfte; de
opening van den mond klein; in de keel twee ronde,
ruwe beentjes. De oogen uitpuilende; de oogappel zwart;
de iris geel. Het lijf van boven donkerbruin, met olijfkleurige
, groengele en zwarte vlekken; van ondere wit
met zwart gefprenkeld; de Zijftreep regt. In de rugvin
5 9 , borstvinnen 1 2 , buikvin 6 , aarsvin 4 4 , ftaartvin
16 , beentjes tusfchen de buik- en aarsvin ftaat een fchef-
pe ftekeL Lengte 7-“ 12 duimen.
Woonplaats. In de Noordzee, Zuiderzee, het IJ en
de Zeeuwfche ftroomen.
Voedfel. P
Voortteling. ?
Eigenfchappen. P
5. P. L imanda, Linn. Specé 8 , p. 1231. De ruwe
Schol. L a Limande. The Dab. D ie K l i e f c h e .
Bloch, F. D. II, p. 45» No. 5, t. 46.
Kenteeken. De kop klein , langwerpig ; de kaken met'
vele lange, fpitfe, kromme en van elkander afftaande
tanden voorzien; de gaping ’ van den mond wijd. De
oogen uitpuilende; de oogappel zwart; de iris geel. Het
lijf van boven Zwartachtig, van onderen wi t , en ffiet
fchubben gedekt, die met haartjes omzet zijn. Aan de
rug- ën aarsvinnen liaan fcherpé Hekels. De borstvinnen
zijn langer dan bij de gemeene fchol, en de ftaartvin is
bijna halve maanswijze uitgefneden. Lengte 5— 8 duimen.
De rugvin met 75 , de borstvinnen 11 , de buikvin
6 , de aarsvin 6 1 , de ftaartvin 15 beentjes.
C 2