
3. R. Past in a ca , Linn. Spec. 7 , p. 1509. De
PijlHaart. L c Tare ronde. The Fire Flaire. D e r
S t e c h r o c h e .
Bloch, F. D. III, p. 62, No, 4, t. 82.
Kenteeken. De kop eindigt in eene fpitfe punt. De
oogappel zwart, de iris w it; het lijf glad, flijmerig,
van boven bruin, langs de zijden eenigzins olijfkleurig,
van onderen wit; achter de oogen, op den ru g , liggen
eenige halve maansvormige ribben, welke zich uiterlijk
als wrongen vertoonen; de ongevinde Haart is lang, rond,
glad en dik, doch eindigt borftelig, en is met eenen pijl—
vormigen 4 i 5 duimen langen ffcekel, welke wederzijds
getand is , gewapend. Dezelve wordt jaarlijks vernieuwd,
zoodat er gedurende eenigeu tijd twee Hekels aanwezig
z ijn , alvorens de oude afgevallen is.
Woonplaats. Langs onze flranden, inzonderheid bij
Katwijk, worden zij zeer dikwijls in den herfst gevangen.
Voedfel. P
Voortteling. P
Eigenfchappen. De levende visch houdt den Haart
nimmer f i i l , maar flaat dezelve gedurig naar alle zijden ,
meest evenwel naar boven, zelf foms zoo krachtig, dat
zij groote visfchen daarmede doodflaan. Zijn vleesch is
fmakelijk.
4. R . Cl a v a t a , Linn. Spec. 8 , p. 1510. De Rog.
La, Raie Bouclée. Raie Clouée. The Thornback. De r
N a g e l r o c h e .
Bloch,
Bloch, F. D. III;, p. 65» No. 5, t. 83. Klein, Plsc. Mlsf. 3,
p. 35» No. 4, t. 4, No. 7.
Kenteeken. De kop eindigt in eene lange punt, de
iris halve maanswijze bruin, de tanden klein, rond, de
tong kort, breed en glad; langs de ruggraat en op den
Haart Haat eene rij dorens of Hekels, en verfcheiden
grootere en kleinere over de oppervlakte van het lijf. Dwars
over den buik ligt een halve maanswijze gevormd kraakbeen
; van boven is hij bruinachtig, met ronde grijze
vlekken, van onderen w it; de Haart langer dan het lijf
met 2 vinnen aan het einde; de borstvinnen hebben 2 ,
de aarsvinnen 6 Hralen.
Woonplaats. In de Noordzee, wordt door onze vis-
fchers veel gevangen.
Voedfel; Kleine visch.
Voortteling. ?
Eigenfchappen. ?
Behalve de vier bovengemelde foorten worden de
R. Oxyrinchus, Linn. Spec. 3. De Scherpfnoet, en
R. F ullonica , Linn. Spec. 5. De Kaardrog, fom-
tijds in de Noordzee, digt aan onze Hranden gevonden,
doch te zeldzaam , om dezelve voor inlandfche visfchen
te kunnen opgeven, daar dezelve meer als afgedwaald
kunnen befchouwd worden.
CXXIX. DE LAMPREI. (.P E TR OM T ZO N .)
G e f achts-kenteeken. De kop een weinig dunner dan
het lijf, de mond van boven langer dan van onderen,
de tanden oranjekleurig , van binnen hol, en aan de zijden
der kaken met vleesch omringd, van boven omgebo