
■ Woonplaats. In de Noordzee.
Voedfel. Velerlei zee-infecten, inzonderheid kleine krab-
betjés.
Voortteling. De rijtijd valt in Mei, bij koud we .ter
eerst in Junij, dus merkelijk later dan bij de gewone fehol.
Eigenfchappen. Komt flechts zeldzaam voor.
6, P. L imandoides, Linn. Spec. 19. p. 1232. De
ruwhuidige Schol.
Bloch, A. F. III, p. 24, t. 185.
Kenteeken. De oogen uitpuilende; de oogappel blaauw;
de iris wit; de gaping van den mond wijd. Het lijf met
groote fcherpe fchubben gedekt; de zijftreep breed en
regt, door beide wordt zij van de gewone fchol onder-
fcheiden; van boven is zij bruinachtig,'Van onderen wit.
De rugvin met 79 , de borstvinnen met 11 , de buikvinnen
6 , de aarsvin 63, de ilaartvin 15 beentjes.
Aanm. OfTchoon deze fchol weinig op onze markten
gebragt wordt, meen ik echter dezelve onder de visfchen
van onze zeeftranden te mogen tellen.
Woonplaats. In de Noordzee.
Voedfel. Jonge kleine krabbetjes.
Voortteling. P
Eigenfchappen. Met de gewone fchol heeft zij veel
overeenkomst, bijzonder fmakelijk van visch.
7. P. Soleo, Linn. Spec. 9 , 1232. De Tong. La
Sole. The Sole.
Bloch, F. D. II, p. 42, No. 4, t. 45.
Kenteeken. De kop klein, van boven als geknot;
de onderkaak met verfcheidene rijen zeer kleine , fpitfe,
bebeweegbare,
binnenwaarts gebogene tandjes bezet; beide
de kaken zijn aan derzelver onderzijden met vele kleine,
witte baard vezeltjes voorzien; de mond is benedenwaarts
in eene kromme lijn gebogen. In de keel ftaan van boven
2 ronde en van onderen 2 langwerpige raspachtige
beentjes. De oogappel zwart; de iris geel. Het lijf van
boven zwartachtig graauw, van onderen witachtig, en
met kleine harde getande fchubbetjes bezet; de zijftreep
nabij den rug; de navel achter de buikvinnen. In de
rugvin 80, borstvinnen 10, buikvinnen 6 , aarsvin 65,
ftaartvin 17 beentjes. Lengte van f tot i f voet.
Woonplaats. In de Noordzee, wordt zij door onze
ftrandvisfchers in menigte gevangen.
Voedfel. De kuit en het jonge broed van visfchen.
Voortteling. De rijtijd is in Februarij en Maart. Zij
fchieten hare kuit tusfchen fteenen, in het wier en andere
zeeplanten.
Eigenfchappen. Een onzer meest geachte zeevisfchen.
8. P. L inguatula, Linn. Spec. 10, p. 1233. De
Schar. La Languette. D ie Schar re.
Kenteeken. De kop ftomp; de gaping van den mond
zeer wijd; de tanden zeer dun en fcherp; groote oogen;
het lijf van boven graauwachtig bruin, van onderen wit;
de aars aan de linkerzijde; in de rugvin 68, borstvinnen
10 , in de buikvinnen 6, in de aarsvin 56, in den rond-
achtigen ftaart 19 beentjes.
Woonplaats. In de Noordzee worden zij van onze
kustvisfchers des zomers veel gevangen.
Vocdfel. Zee-infeeten en planten.
C 3 Voort