
der elkander gemengd; onder de zijllreep zilverkleurig
w it, de vinnen zijn als blaauwachtig gerand; in de rugvin
i a , borstv. 1 7 , buikv. 9 , aarsv. 4 1 , ilaartvin 19
beentjes. Lengte 1— 1 % voet.
Woonplaats. Zoowel in rivieren als ftaande wateren
in groote menigte.
Voed fel. Water-infecten , wormen en planten.
Voortteling. Gefchiedt in het begin van Mei, vermeerdert
fterk.
Eigenfe happen. Taai van leven, langzaam van wasdom.
De Cyprinus latisjimus cauda lunulata, pinnis omnibus
fusus linea laterali in mediis lateribus. De
K o lf oog (Kalfoog) g ro n o v . Acta Helvetica IV , p. 269,
N . 192 , wijkt alleen daardoor van C. Ballerus «L. at,
dat de ftaart niet zoo maanvormig is , en de vinnen niet
Hechts aan de randen, maar geheel zwart zijn. Waar-
fchijnlijk moet men hem daarom voor eene verfcheidenheid
van den Ballerus houden.
19. C . L a t u s , Linn. Spec. 50, p. 1438. Het Kalfoog
, o f Kolfoog. L a Bordeliere, ou petite Brême.
D ie G u s t e r .
Bloch, F. D, I , p. 65, N°. 13, tab. to. Cypr. Blicca.
Kenteeken. De kop klein, fpits; de bovenkaak over
die van onderen een weinig heenreikende; de opening van
den mond klein; de oogen middelmatig van grootte; de
appel zwart; de iris geel met zwarte flippen; het lijf
bieed, plat, met dunne fchubben gedekt; de rug, die
fterk gebogen is , blaauwachtig; de gebogen zijflreep be-
ilaat uit gele hippen, onder deze zijn de zijden w it,
eemgeenigzins
in het blaairwe overgaande, de built w it ; de
borst- en buikvinnen roodachtig; de rug- en aarsvin
bruin, met blaauw gemengd ; de Ilaartvin blaauw, halvemaanvormig;
in de rugvin 1 2 , borstv. 15 ; buikv. 10,
aarsv. 25, ilaartv. 22 beentjes. Lengte 8 duimen.
Woonplaats. In de zoetwater-rivieren, meren, plas-
fen en (taande wateren in groote menigte.
Voedfel. Waterplanten, waterwormen en andere inlieten.
Voortteling. Zij fchiet hare kuit in Mei en Junij langs
de met biezen bezette oevers , verdeelende zich daartoe,
in drie klasfen, de grootfte maakt den aanvang, beginnende
met het opgaan der zon tot voormiddag ten 10
uren gedurende 3-—4 dagen. Na verloop van negen dagen
gefchiedt hetzelfde, door die van eene middelgrootte,
en wederom negen dagen daarna wordt hetzelfde werk
door de kleinfle verrigt-, bij allen gefchiedt dit met fterk .
geruisch, hetwelk door hun flaan met den ftaart in het
water veroorzaakt wordt.
Eigenfchappen. Gewoonlijk houdt hij zich in de diepte
o p , is taai van leven en zeer fchuw.
20, Cyprinus , Oblongus , teres; maxillis eequali-
bus: pinna dorsali yentralibus remotiore; cauda lunu-
lata : penna dorsali analique parallelogrammis.
Gronovius, Zooph. No. 334. Idem, Acta Helvet. IV , p. 268,
No, 186.
Aanm. Van deze foort wordt noch bij linn. , noch
hij bloch , noch bij andere fchrijvers, welke wij gelegenheid
gehad hebben te kunnen nazien, iets gevonden;
ook