
visfchers wel gevangen wordt; fomtrjds komen zij in
groot getal digt aan ftrand.
VicdfcL Zee-infectcn.
Voortteling. P
Eigenfchappen. Bij ftorm, wanneer het water langs
ftrand troebel wordt, begeven zij zich op zee. Dikwijls
wordt hij in de oesterfchelpen gevonden, uit welke hij
den visch eet.
Ilde ORDE. HALS VINNEN. (lUGULARES.)
CLI. DE SCHEL'YTSDUIVEL. (C A L L IO N TM U S .)
Geflachts-kenteeken. De bovenlip dubbeld ; de oogen
digt bij elkander; in het kieuwenvlies 6 ftralen; de kieti-
wenopening in den nek; gefloten kieuwendekfels; het lijf
ongefchubd; de buikvinnen liaan zeer verre van. elkander.
i . C , L y r a , Linn, Spec. i , p, 1151. De Lier van
Ilarwich. Le L ar eet. The Piper, D ie S e e le ije r .
Bloch, Ausl. Fifche, II, p, 79, t. 161.
Kenteeken. De kop langwerpig, breed, van boven al«
gewelfd, bruin, van onderen plat, zijdwaarts blaauw gen
vlakt; in de kaken vele tanden; de tong kort; de gaping
wijd; de rug bruin; de zijden geel; liet onderlijf w i t ,
met twee afgebroken ftrepen; de navel digt aan den kop;
de zijftreep regt; de rugvin 4 tot 10 beentjes, van welke
er tweg bijna zoo lang zijn als het lijf, in de borstvinnen
18 , in de buikvinnen 6 , de aars vinnen 10 en
ftaartvin 9 beentjes. Wordt 12—-14 duimen lang.
Woonplaats. In de Noordzee, wordt op onze kusten
gevangen.
15
Voed fel. Kreeften, zee-egels, zee-fterren en der gel.
Voortteling. P
Eigenfchappen. Door middel van hunne lange vinnen,
inzonderheid van die van den rug , kunnen zij zich ver-
fcheiden voeten boven de oppervlakte des waters verheffen,
alzoo een eind wegs voortfehieten, en hunnen vijand
ontvlieden.
2. C . Dracunculus, Linn. Spec. a , p. 1152, De
Pitvisch. Sehelvischduivel.
Bloch, Ausl, Fifche.y II, p. 84* t. 162, f. 2.
Kenteeken. De kop plat, breeder dan het lijf, van
voren (lomp; in de kaken kleine tandjes; de bovenfte
kaak onder de onderfte uitftekende; de oogen groot, eirond,
digt aan de kruin; de oogappel zwart; de iris
roodaebtig ; langs de zijden van den rug loopt eene
groef; voor de eerde vin zijn 4 openingen, door welke het
bij de inademing ingedrongen water wederom uitgedreven
wordt; de zijftreep is naauwelijks zigtbaar; de navel
digter bij den kop dan bij den ftaart; de rugvin heeft
4— 10 , de borstvin 19 , de buikvin 6 , de aarsvin 9 en
de ftaartvïn 10 beentjes; lengte 4— 6 duimen.
Woonplaats. In de Noordzee, langs onze kusten.
Voedfel. P
Voortteling. P
Eigenfchappen. P
CLIU. DE PIETERMAN. (TRACIIINUS
GeJlachts-kenteeken. De kop eenigermate ruw en zijdelings
zamengedrukt; in de kieuwenliuid 6 ftralen; de
aars digt bij de borst.