
rood en wigvormig; de borstvin heeft 19, de rugvin
meer dan 1000 en de aarsvin 100 beentjes. De kieuwenop
ening is klein, van gedaante als een halve maan; het
kieuwendekfel heeft 10 dralen. De huid is taai, zwartachtig
, foms ook groen en graauwachtig, langs het onderlijf
veeltijds graauw-, geel- ö f witachtig en met kleine
fchubben bezet. De zijftreep regt, en wit gefpikkeld.
De gewone lengte is 3 voeten. Enkelde, doch zeer zeldzaam
, wegen 8 , ja zelfs nog meer ponden. Dij kan 8
ja ren oud worden.
Woonplaats. In alle rivieren, daande wateren , en
flooten , inzonderheid die eenen gemehgden zand-en moddergrond
hebben, waaraan het verfchü van kleur wordt
toegefchreven. Bij dag onthoudt hij zich in den modder.
Voedfcl. Visclijcs , vischkuit, kleine kikvorfchèn, wormen,
infccren, krengen en planten, ’s Nachts gaat hij
op. zijn aas uit.
Voortteling. De paartijd en ook de wijze van paring
is tot nog toe onbekend; zoo veel fchijnt evenwel thans,
volgens de beste waarnemingen, zeker, dat zij levende
'jongen baren.
Eigenfchappen. Taai van leven; het hart behoudt zijne
prikkelbaarheid, volgens fommigen, nog wel 40 uren
nadat hetzelve uit het lijf gefneden is. Ook de afgefne-
den kop bijt nog lang daarna; zelfs de (lukken, waaraan
hij gefneden is , bewegen zich nog een’ geruimen tijd;
lbnitijds gaat hij ’s avonds, wanneer de grond door den
daauw bevochtigd i s , op weiden eil korenland, inzonderheid
daar erwten op geteeld warden;
e. 'M. C öngkr , Litm. Spee. 6 , p. 1135. De Ivon-
gcr Aaï- t ê Congre. D e r M e e ra a l.
B r .o c if,
Buöcii, Ausl. Fifctie, T. II , f. 37, tab, 155.
Kenteeken. Aan den bek twee baardjes 5 het lijf van
boven aschgfaauw ; van onderen w it; de zijfireep wit
geflipt; de rugvin met eenen zwarten rand ; de borstvin
19 , buikvin 10 , rug, aars en llaartvin 106 beentjes.
Woonplaats. In de Noordzee en in de Haarlemmer-
Meer, doch is zeldzaam.
Voedfel. P
Voortteling, In den rijtijd komt hij in de monden der
rivieren.
E i ge nfc happen, P
CXLVI. DE ZE EW O LF . (bdN A K I llC I IA S .)
Gejlachts-kenteeken. De kop (lompachtïg ; in elke kaak
zes of meer kegelvormige, van elkander afwijkende voortanden;
de kiezen der onderkaak en van het verhemelte
rondachtig; in de kieuwenhuid 6 dralen; het lijf eenig-
zins fpilrond; de daart afzonderlijk gevind.
1. A, Lupus , Linn. Spec. 1 , p. 1142. De Zeewolf.
rJnarhchique. The Ravenous, D e r S e e w o l f .
Beocii, III, p. 18, t, 74.
Kenteeken. De kop van voren zwart; de gaping van
den mond wijd; in de bovenkaak vijf, in de onderkaak
drie rijen dikke derke tanden; de tong kort, glad,domp;
de oogen eirond; de oogappel zwart; de iris graauwachtig
w it ; het lijf fpilrondachtig; de huid d ik , taai, glibberig
en met kleine fchubben bezet; de kleur donker
aschgraauw • langs de zijden en aan het onderlijf, gelijk
ook de daartvin, witachtig; de rugvin, heeft 74, de
borst