
i . C. L umpijs, Linn. Spec. i , p. 1473. De Lump,
In Zeeland Klieft, door onze flrandvislchers Snottolf.
D e r L um p .
Bloch, F. D. III, p. 103, No. i , t. 90. WiLLOUGBY Pisc. p .208,
t. N. N°. ix. *
Kenteeken. De kop klein, van voren breed, de oogen
klein, de iris parelkleurig; de gaping van den mond wijd;
kaken en keel mei vele kleine fcherpe tandjes bezet; het
lijf zeer oneffen en knobbelig, met beenachtige fchubben
gedekt, kop en rug zwart, de zijden roodachtig met
3 rijen fcherpe Hekels ; de buik wit, evenwel veranderen
deze kleuren naar gelang van den ouderdom; onder de
borst een fchild van weeke zelfflandigheid, waarmede hij
zich aan eenig voorwerp vastzuigt. De rugvin met 10 ,
borstv. 20, buikv. 6 , aarsv. 1 1 , flaartv. 10 beentjes.
Lengte 2 voeten, het wijfje een weinig langer.
Woonplaats. In de Noordzee, bij ons zeldzaam.
Voedfel. Visch.
Voortteling. In Mei fchiet zij hare kuit, en teelt
flerk voort.
Eigenfchappen. Zwemt zeer traag. Men fchrijft hem
een zeer ilerk gehoor toe.
2. C . L iparis, Linn. Spec. 3 , p. 1477. De kring-
büik. D e r R in g b a u ch . D ie S e e fch n e c k e .
Bloch, Ausl. Fifche, I , p. 48, No. 2, t. 123, f. 3 und 4. Gronovius,
Acta Helvetica, T. IV , tab. 13, Cyclogaster.
Kenteeken. Een korte flompe, vlakke breede k op ,
kleine oogen, de iris geel; de gaping van den mond wijd,
aan de bovenlijn twee baardvezelen; de kaken van welke
de
de hovende een weinig langer Is, met kleine fcherpe tandjes
gewapend; het lijf dik , zamengedrukt, met eene flijmige
huid bedekt, van boven bruin, van onderen wit, aan
den kop en de zijden geel, met bruine flrepen en flippen,
de zijflreep in het midden van het lijf; de aars nader
bij den kop dan bij den Haart. De rugvin met 4 1 ,
de borstv. 34, buikv. 6 , aarsv. 33, Haartv. 10 beentjes.
Lengte 5— 18 duimen.
Woonplaats. In de Noordzee langs de kusten , in de
Zuiderzee en in het IJ.
Voedfel. 7
Voortteling. Zij fchieten hare kuit in Februarij, de
korrels van groote als eene erwt. A
Eigenfchappen. ?
CXXXIII. DE ZEEDUIVEL. (.LOPHIUS.)
Geflachts-kentecken. De kop nederwaarts zamengedrukt
; de kaken, gelijk ook de breede tong en de keel
met vele kleine fpitfe tanden bezet; de oogen hoog, genoegzaam
boven op den k o p ; de neusgaten zeer klein.
Drie enkele zijwaarts gelegen kieuwenopeningen. De
borstvinnen zijn op de zoogenaamde armen v a s t, de
rug en aarsvin tegenover elkanderen , digt aan den Haart.
Het lijf ongefchubt, heeft geen zijflreep, de aars, in
zijn midden.
1. L . PiscATORius, Linn. Spec. 1 , p. 1479. De
Hoozenbek. L a Boudroye commune, Diable de mer.
The Frogfish. D e r F r o s c h f i s c h .
Bloch, F. D . III, p. 82, t. 87.
Kenteeken, De kop met twee lange borflelachtige
G fprie