
boven water een aldaar vliegend infect kunnen opfiiappen.
Roofzuchtig en teêr van leven,
* * iSpieringeni die den rug- en aarsvin tegenover
elkanderen hebben.
3. S. E perlanus , Linn. Spec. 1 3 , p. 1375. De
Spiering. VEperlan. The Smelt* D e r S t in t .
Bloch, Fifche Deutsckl. I , p. 179, No. 8, t. 38, f. 2.
Kenteeken. De kop klein; de kaken, welker onderfle
langer i s , met tandjes bezet, die binnenwaarts omgebogen
zijn. De oogen groot en rond; de oogappel
zw ar t; de iris zilverkleurig, in het blaauwe vallende.
Het lijf rolrondachtig, met zilverglanzige fchubbetjes bedekt
, in het groene, blaauwe en witte weêrfchijnende.
Lengte van 3— 7 duimen. In de rugvin i t , borstv. I I ,
buikv. 8, aarsv. 17 , flaartv. 19 beentjes.
Woonplaats. In vele onzer rivieren en binnenwateren.
Voed fe l. Zeer kleine fchulpdiertjes in zoet water,
wormpjes en infecten.
Voortteling. De rijtijd valt in het voorjaar, zij vermeerderen
zeer flerk.
Eigenfchappen. Zeer flerk en onaangenaam van reuk.
Buiten het water fterft hij terftond.
* * * Houtingen, die de tanden naauwelijks zigtbaar
hebben.
4. S. Oxyrinchus , Linn. Spec. 18, p. 1383. De'
Houting. rOxyrinque.
Kenteeken. De kop eindigt in een’ fpitfen fnoet; de
bobovenkaak
langer dan die van onderen. Het lijf lang ge-
ftrekt, platachtig ; de rug donker graauw; de buik wit.
De zijflreep regt, midden door de zijden heenloopende.
Lengte | tot 4 voet. In de rugvin 14 , borstv. 1 3 ,
buikv. 10, aarsv. 15 beentjes.
Woonplaats. In de Zuiderzee en de monden van
de Maas en andere onzer rivieren.
Voed fel. ?
Voortteling. P
Eigenfchappen. ?
CLXXX. DE SNOEK. fE SO X .}
Gefachts-kenteeken. De kop van boven platachtig;
de gaping van den bek lang; van de met tanden gewapende
kaken is de bovenfte plat, de onderfle met punten
bezet; dè tong breed, beweegbaar; het gehemelte
glad; de oogen rond, middelmatig van grootte en zijd-
waarts gërïgt; de neusgaten dubbeld', digt bij de oogen.
De kieuwendekfels groot; de kieuwenöpeningen wijd;
de kieuwenhuid van 7 tot 12 ftralen. Het lijf lang, uitgerekt
, met harde fchubben bedekt, aan den rug rond ,
ter zijden zamengedrukt; de zijflreep regt, digt aan den
rug, maar haauwelijks zigtbaar; de rug- en aarsvin zeer
kort, tegen over elkanderen ftaande.
1. E. L u c iu s , Linn. Spec. 5 , p. 1390. De Snoek.
Le Brochet. The Pike. D e r G em e in e H e c h t .
Bloch, F. D. I , p. 229, Na. 1 , t. 32.
Kenteeken. De kop lang, plat, en tot het einde van den
bek even breed; de gaping flrekt zich tot aan de oogen