
Kenteeken. De kop wigvormig, klein , zwart. In de
beide kaken zijn de randen met tanden bezet, tusfchen
welke er Ideiner en bewegelijke gevonden worden; in de
bovenkaak zijn er niet flechts meer dan in de onderfle,
welke bij het volwasfen mannetje als een haak omgebogen
eindigt: maar ook aan beide zijden van de keel zijn
twee rijen fpitfe tandjes geplaatst, ook zelfs is de tong
met tanden bezet. De kieuwendekfels beftaan uit 4 grove
en ia kleine beentjes. De oogen klein^ de oogappel
zwart; de iris zilverkleurig met groene flipjes; de rug
donkerblaauw, naar de zijden flaauwer; buik en keel
wit; de zijHreep regt; eenige donkere ronde vlekken zijn
over het lijf verfpreid , hetwelk met fchubben gedekt is.
De navel digt bij den Haart. In de rugvin 14 , borstv.
14 , buikv. 10, aarsv. 13 , flaartv. 21 beentjes.
Woonplaats. In de monden van de rivieren van Ne- .
der land, inzonderheid in de fnelHroomende.
Voedfel. Kuit van vis ch , zelfs ook zijne eigene;
water-infecten en wormen;, ook kleine vischjes, inzonderheid
Hekelbaarsjes. In geval van nood , waterplanten en
andere voorwerpen.
Voortteling. In den rijtijd, die in Mei en Junij voorvalt,
zoeken zij plaatfen in de rivieren , alwaar minder
ftroom • gaat, of daar, waar een wantij plaats heeft, om
hare kuit tusfchen Heenen en andere voorwerpen, en ook
in holten in den grond te fchieten.
Eigenfchappen. Bij Hormachtig en heet weder houden
zij zich in de diepte op , anders vindt men ze digt aan
de oppervlakte van het water. Zij groeijen fpoedig, een
5 of 6 jarige weegt reeds 9— 12 ponden.
2, S.
61
2. S. Fario, Linn, Spec, 4 , p. 1367. De Rivier
Forel. La Tndte. The Trout. D i e g e in e i n e
F o r e l le .
Bloch, F. D. T, p. 148, No. 3, tab. 22.
Kenteeken. De kop groot; de kaken, het verhemelte
en de tong met fpitfe tanden bezet; die van de kaken
zijn binnenwaarts omgebogen; die van het verhemelte
Haan in drie rijen ; de gaping van den mond wijd; de
oogen groot; de oogappel zwart, met een’ rooden rand;
de iris wit. Het lijf is fmal en uitgerekt (als een fnoek),
met kleine fchubben gedekt.' De rug donkerbruin; de
zijden zilverkleurig, met bloedroode Hippen over het ge-
heele lijf, doch zijn deze op den rug donkerst. De navel
digt bij de Haartvih. In de rugvin 14 , borstv. 10,
buikv. 13, aarsv. 1 1 , Haartv. 18 beentjes. Lengte om-
trent i voet.
Woonplaats. Op fommige plaatfen van Gelderland ;
in de Maas omHreeks L u ik , Luxemburg enz. in helder
e , koele, befchaduwde beekjes, die een’ zandigen en
fteenachtigen grond hebben.
Voedfel. Vischkuit, en het jonge broed, kleine vischje
s , water-infecten, wormen, Hakjes en dergel.
Voortteling. De rijtijd valt in September enOctober,
wanneer zij met groote fcholen bij elkander zijn, endoor
de perfing van haren buik tegen Heenen of andere voorwerpen
hare kuit uitdrukken. Op dezelfde wijze handelen
de mannetjes om hunne hom over de kuit, welke zij
alzoo bevruchten, uit te fchieten.
Eigenfchappen. Scherp van gezigt, fnel in het zwemmen',
vlug, zoodat zij door éénen fprong twee voeten
bo