
aan de zijden van den hals; de oogen langwerpig,
fchuins gerigt, ten halve gedekt, liggen voor de ge-
hoorsopening van het flaapbeen; de mond is van onderen
in het voorde gedeelte van den kop geplaatst, en
met verfcheiden rijen fcherpe, ten deele bewegelijke , ten
deele onbewegelijke tanden, van verfchillende gedaanten ,
gewapend ; het lijf langwerpig , rondachtig , met kleine
ftekelachtige knobbeltjes bezet. De buik- en borstvinnen
bij de meesten klein, digt bij elkander, omtrent den
aars , en bij de mannetjes in den omtrek der teeldeelen
geplaatst.
i . S. Canicula. Linn. Spec. 8, p. 1490. De
Bonte Haai. L a Roufette. Le Chat de mer, The
fpotted Dogfisch. D e r H u n d s h a y .
Bloch, Ausland Fifche. i . P. i6 , t. 112.
Kenteeken. De kop klein met een’ korten fnoet, de
mondsopenïng wijd , in iedere kaak 3 rijen tanden; de
tong kraakbeenig en ruw ; de oogen langwerpig, de appel
groen, de iris witachtig; de rug is breeder en ruwer
dan bij andere haaijen, roodachtig met eene menigte
zwarte vlekken; de buikvinnen zijn van elkander afgezonderd,
de aarsvin ïs tusfehen den aars en den ftaart
geplaatst, gene ligt in het midden van het lijf. Lengte
omtrent 4 voeten.
Woonplaats. Is aan de kusten van de Noordzee niet
zeldzaam.
Voedfel. Inzonderheid visch.
Voortteling. De wijze op welke dezelve gefchied, is
roerkmerkwaardig,
het wijfje legt bleekgele eijeren, die de
gedaante van zakjes hebben, en door middel van daaraan
gevoegde draadjes , zich aan andere voorwerpen hechten,
ten einde door de golven niet weggevoerd te worden.
In deze eijeren ligt de jonge haai kennelijk opgelloten ,
het huidje van de eijeren doorzigtig zijnde, kan men
alle zijne bewegingen daarin gade Haan. Volkomen gevormd
, barst de huid, en het diertje komt op eene zonderlinge
wijze ten voorfchijn. Het heeft dan aan het lijf,
ter plaatfe alwaar bij andere dieren de navel i s , eene
blaas hangen, gevuld met een geelachtig vocht, viermaal
zwaarder dan de jonge haai zelf. Dit vocht trekt
allengs in het ligchaam van het jonge dier, en verllrekt
hetzelve zoo lange tot voedfel, tot zijne tanden llerk
genoeg zijn , om met rooven eenen aan vang te maken.
Wanneer de visch nu eindelijk zijnen wasdom zoovere
verkregen heeft, dat hij voor zich zelve kan zorgen,
valt de blaas af.
2. S. Catulus , Linn. Spec. 10, p. 1490. De
Stern Haai. Le Chat de mer, The lesfer fpotted Dogfisch
, D a s S e e h u n d c h e n .
Bloch, Ausland Fifche, i. p. 21' No. 5, t. 14. Willoughbet,
p. 64, t. B. 4, f. 2.
Kenteeken. De kop klein, de oogappel zwart, de
iris w it ; de fnuit half doorzigtig, de mondsopening wijd,
de kaken met vier rijen, driekantige, fpitfe, binnenwaarts
gebogene tanden gewapend; de tong breed en glad , het
lijf lang, rondachtig, de algemeene kleur is graauw, eenig-
zins in het roode vailende; óver den rug met ronde vlek-
( j 3 ken,