
ken, zijwaarts en naar onderen lichter, de rugvinnen
digt aan den ftaart, de buikvinnen*zijn zamengegroeid;
deze zijn langer dan de romp. De lengte is 2 è. 3
voeten.
Woonplaats. In de Noordzee, en komt ook aan onze
ftranden.
Voedfel. Inzonderheid visch.
Voortteling P
Eigenfchappen. Men wil dat de lever giftig z ij,
evenwel wordt er eene foort van traan of olie van gekookt.
3. S. S t e l l a r i s , Linn. Spec. 9 , p. 1491. De Ge-
fpikkeldè Haai. D e r S te rn h a y .
R ondeletiu» , Pise. i , p. 383. C anicula, Saxatilis. Edwards,
Gleanings, t. 289. Greater Catfisch.
Kenteeken. De kop klein, loopt in een* gelijkzijdigen
fpitfen fnoet u it , de grondkleur van het lijf rood- o f
bruinachtig, met vlekken , in dè gedaante van fterren ;
de rugvin (iaat digt aan den ftaart, de buikvinnen zijn
ieder afzonderlijk. Lengte 2 , 4 , fomtijds 6 voeten.
Woonplaats. In de Noordzee, komt ook wel aan
onze ftranden, en is bij de visfchers aldaar onder den
naam van Sternhaai bekend.
Voedfel. Schulpdieren en visch.
Voortteling. Zij brengt 19 è. 20 Jongen op eenmaal
ter wereld.
Eigenfchappen. ?
4. S. mustelus , Linn. Spec. 1 3 , p. 1462. De
Glad-
103
Gladde Haai. L ’Emissole. The Smooth Hound. D e r
G la t t e H aai.
Rondeletius, Pisc. t , p. 375. Galeus laevis, Willoughbt, Pisc.
p. 60, t. B. 5, f. 2. Mustela laeyis.
Kenteeken. De kop zamengedrukt, de fnuit kegelvormig,
de tanden klein en ftomp, of liever, de kaken
zijn wederzijds ruw als een vijl; het lijf bijna rolrond,
van boven bruin van onderen w i t ; de buikvinnen zeer
kort. Lengte omtrent twee voeten.
Woonplaats. In de Noordzee, komt fomtijds ook
op onze kusten.
Voedfel. ?
Voortteling. P
Eigenfchappen. Leven eenzaam.
5. S. G laucus , L i tin. Spec. 14 , p. 1496. De
Blaauwe Haai. L e Chien de mer bleu. Le Glangue.
The .Blue Shark.
Bloch, Fifche Deutschl. III, p. 78, No. 2. t, 86. Wieloughbey,
Ichth. p. 49, t. B. 8.
Kenteeken. De kop eenigermate platgedrukt, zonder
de gewone openingen bij de oogen, welke klein zijn; de
iris geelachtig w it ; de fnuit lang, de gaping van den
mond w ijd , in de kaken vijf rijen tanden, die driekantig
zijn; het lijf rondachtig, van boven blaauw, van onderen
w it ; de huid is minder ruw dan van de andere foorten,
op den rug bij de ftaaftvin is eene driekantige groeve,
de rugvinnen ftomp en blaauw, de borstvinnen groot en
geftreept, de buikvinnen van boven blaauW', van onde-
G 4 ren