
i i , buikvin 6 , aarsvin 44 , en in de ftaartvin 16 beentjes.
Lengte omtrent 1 voet.
Woonplaats. In de Noordzee. Wordt door onze
kustvisfehers gevangen, doch is niet zeer gemeen.
Voed fel. lnfècten en wormen.
Voortteling. P
Eigenfc happen. P
CLXV. DL ZEEBRASEM. (S P JR U S .)
Gejlachts~kenteeken. Sterke fnij- o f voortanden, de
kiezen ftomp en digt bij elkanderen Baande; dubbelde lippen;
in het kieuwenvlies 5 ftralen; de dekfels gefchubd.
Het lijf zijdelings zamengedrukt; de zijftreep naar achteren
gebogen; de borstvinnen fpits uitïoopende.
* Met eene zwarte vlek.
1. S. A urata , Linn. Spec. 1 , p. 1270. De Goud-
brafem. L a Dorade. The Lunated Gilthead. D e r
Go ld b r a s f e .
Bloch, a . f . V, p. 52, t. 266.
Kenteeken. De kop klein , in ieder der kaken 6 voortanden
, in de bovenkaak 10 en in de onderkaak 6 kiezen
; de gaping van den mond klein. De oogen groot;
de oogappel zwart; de iris gliniterende als zilver, tus-
fchen dezelve is een goudkleurig vlekje , in de gedaante
van een half maantje. De rug donkerbruin, de zijden
wat lichter goudkleurig doorblinkende, de zijftreep digt
aan den rug. Bij fommigen aan den ftaart eene zwarte
vlak. In de rugvin borstvin 16 , buikvin § , aars-
vin Pg, ftaartvin 17 beentjes. Lengte fomtijds meer dan
voet.
Woon=
Woonplaats. In de Noordzee, doch komen Hechts
zeldzaam voor.
Voedfel. P
Voortteling. P
Eigenfchappen. P
CLX VIII. DE BAARS. (.P E R C A .)
Gejlachts-kenteeken. De kop klein , fpits uitloopende;
de kaken met fcherpe kromme tandjes gewapend; de kieu-
wendekfels driebladig gefchubd, het bovenfte blaadje getand
; de kieuwenhuid met 7 ftralen ; de zijftreep loopt
met den rug boogswijze; de fchubben hard en ruw, de
vinnen ftekelig; de aars nader bij den ftaart dan bij den kop.
* Twee van elkander afjlaande rugvinnen.
1. P. Fluvatilis , Linn. Spec. 1 , p. 1306. De Ri-
vier-Baars. L a Perche. The Perch. D e r Ba r s eh.
Blqch, F. D. II, p. 66, No, 2, t. 52. Klein, H. P. misf. V,
p. 36, t* 7 » f- 2*
Kenteeken. De kop, naar evenredigheid van het lijf,
klein; de kaken gelijk en met vele fcherpe tanden als eene
rasp voorzien, ook in de keel en aan het gehemelte zijn
tandjes geplaatst; de gaping van den mond w ijd ; de
oogen groot; de oogappel donkerblaauw ; de iris vuurrood;
bij de twee laatfte ftralen der voorfte rugvin zijn
beftendig twee zwarte vlekken aanwezig; de rug en zijden
olijfkleurig, de buik en keel wi t, doch deze kleuren
zijn lichter of donkerder, naarmate het water, alwaar
hij zich ophoudt, blanker of bruiner, en de grond
zandig, modderig o f veenachtig i s ; het lijf overdwars
met eenige zwarte ftrepen geteekend en met fchubben ge-
C 5 dekt.