J. *•
Fig. 2. Eene dusdanige Rups in baren volwassenen sfaat, heb ik bij Fig, J
nageteekend, dezelve is glad, eenigzins rimpelig van huid, de zes voor.
pootjes zijn hoornachtig bruin, en op de bruine kop bevinden zich eeoiJ
kleine hairtjes; (*) het daglicht schuwende, tracht dezelve zoo spoel,
mogelijk hare duistere woning weder te herstellen en zich te verbergt},
$• 6.
Op den laf!» Mei onderzocht ik het spinsel, en vond eene mj™,
Rupsen in een licht bruin Popje veranderd, Fig. 3. naar het leveJ
Fig. 3, afgébeeld, hetwelk, in aanmerking nemende de levendigheid van di
Rups, zich zeer traag bewoog.
5- 7-
Den 1 8den Junij kwam daaruit de Vlinder te voorschijn, die zeer
Fig. 4. levendig en vlug was; ik heb denzelven Fig. 4. in eene rustende houdin»
nagebootst, dragende deszelfs hairvormige ‘sprieten achter over de vlerkel
geslagen, die zeer dik met dons bedekt zijn, hetwelk zieh ligt loslaat,
waardoor de Vlinder, eenen korten tijd gevlogen hebbende, deszelfs
grootste sieraad verliest, namelijk de roodachtige gloed, die zich óver
zijne bovenvlerken verspreid. Het tweede Vlindertje kwam den i*<
Julij uit, en was van het mannelijk geslacht, kennelijk aan het tengeit
Fig* .6 . lijf; ik heb dit Fig. 6 , nageteekend, dit was met eenen okergeelen gloed
overtoogen, ( f ) en veel kleiner dan het wijfje, de kleur der ondervleu-
Fig. 5. gels is in het vliegende Vlindertje Fig. 5 zigtbaar.
Uit de geschiedenis van dit Insekt blijkt, dat deszelfs gedaanteverwisseling
slechts eenmaal in het jaar plaats heeft.
o De Rupsen die w i j nu en dan v o n d e n , w a ren doorgaans donkerder vu
kleur dan de aigebeelden.
(+) Dit onderscheid in kleur d er b o v en v len g e ls , die namelijk bij de Wijfies roodachtig
en bij de Mannetjes geelachtig bruin i s , hebben w i j steeds als een standvast«
kenmerk tusschen de beide geslachten waargenomen.