felachtig, en laat zich naar mijn gevoelen niet wel in onze
taal overbrengen; ik verkies dus liever mij tot dien naam
te bepalen , onder welken ons Voorwerp in Duitschland
bekend i s , en in navolging daarvan noemen Den Steen -Eik
Vlir.jer, komende mij deze eigenaardig voor, daar de Rupfen
zich voeden met de bladen van den gemeenen E ik , Qiiircui
Robur, die gewopnlijk in Duitschland De Sieen-Eik genaamd wordtin
de maand Julij des voorgaanden Jaars, ontving ik van den
Heer d’ailly alhier, drie Rupfen, door Zijn Ed. gevonden
op eenen Eikenboom, nabij het Dorp zeist; deze Ruplèn
Zijn Ed. onbekend zijnde, deed h'j veel moeite om nog meerdere
daarvan te ontdekken, doch vruchteloos; alle drie deze
Tab.Til. Rupfen waren bijna volwasfen en vértoonden zich-als* Fig. i.
Fig. i . op Tab. III. voorllelt, zijnde grpen van kleur, met twee
lichte gele Itrepen over den rug en eene meer donkere aan
elke z ijd e ; na verloop van ' eéhige dagen verloren zij het
F ig a. heldere harer kleur en werden zoodanig als Fig. a er eene
doet zien, waarop zij kórt daarna ter verandering in de
aarde kropen.
$ 3*
Bevreesd zijnde om mijne- Rupfen in haar öndéraardsch
verblijf te Horen, liet ik haar eenen gerui men’ tijd ftil flaan,
alvorens de aarde te onderzoeken, en vond toen dat zij een
dun
yan het T weede G ezin de/ Eerste Bende. V .V . Tab. l i l . i i
dun Ipinlèl zieh hadden vervaardigd, en daarin tot Pop veranJ
derd waren 5 den juisten daartoe noodigen tijd is mij alzoo onbekend
; bij Fig. 3. ziet men de afbeelding van eene dezer Fig. 3
Poppen.
ï 4-
Gedurende den geheelen Winter en een groot gedeelte van
het volgende voorjaar, bleven deze Poppen onuitgekomen liggen,
en het was niet voor in het begin der maand M e i, dat ik het
genoegen had uit elk derzeiven den Vlinder te zien geboren
worden, twee daarvan waren Mannetjes en de derde een W i j f je ,
alle drie in grondklêur en teekening aan elkander gelijk,
behalve dat de onder vleugels bij den eenen wel een weinigje
donkerder waren dan bij den anderen; de geflachtskenmerken
waren echter zeer onderfcheiden , hebbende het Mannetje gepluimde
fprieten, cn een gepluimd achterlijf, het W ijfje
daarentegen draadvormige fprieten, en het lijf dikker en fpitfer
toeloopende; b’j Fig. 4 ziet men de afbeelding van een Man- Fig. 4
netjes en bij Fig. 5 die van een W ijfje s - viiilder. Fig. 5
' 5 S•
Alhoewel mijn Vriend,.de Heer d’ailly, het geluk had, drie
Rupfen van deze foort op denzelfden boom te vinden, kan men
echter dezelve geenszins onder de bij ons gemeenzaam voorkomende
tellen, want behalve deze toevallige ontdekking,
weet ik geen voorbeeld, dat-eene Rups dezer foort, zoomin