192 N A C H T V L I N D E R S .
dikte van het achterlijf te onderkennen, dat ook tevens bij de Mannetjes
iets meer gepluimd is dan bij de Wijfjes.
§. 5.
Eenige dezer Vlindertjes bij elkander gezet hebbende in een geheel
zuiver glas, waarin ik een takje met Rozenbladeren gelegd had, vond ik,
na verloop van vijf o f zes dagen, hier en daar kleine bruingroene
plakjes, zoo tegen de kanten van het glas als op de bladeren en tegen
het takje vastgekleefd; en daar er zich geene andere Insekten in het glas
bevonden, moet ik vooronderstellen, dat het de Eijeren mijner Vlindertjes
Fig. 7 . waren. Bij Fig. 7 heb ik zulk een plakje in de natuurlijke grootte
Fig. 8 . afgebeeld, terwijl Fig. 8 hetzelve vergroot voorstelt; die plakjes, welke
tegen de kanten van het glas gekleefd waren, doorschijnend zijnde, bezag
ik dezelve met een vergrootglas; zij schenen mij toe verdeeld te zijn in
kleine ronde figuurtjes, die ik voor de Eijeren zelve hield. Ik denk, dat
het geribde vliesje, hetwelk men op de oppervlakten ontwaart, alleen
dient als een behoedmiddel voor de Eijeren, die daaronder in veiligheid
den winter overliggen en het schoone jaargetijde afwachten.
UJll