Omstreeks de helft van Junij vervelden de Rupsen,te tweeden male'
de hoorntjes waren nu naar evenredigheid van het Dier kleiner dan
voorheen, geheel groen en ongevorkt, loopende thans tot eene spitse punt
uit; de gele streep liep achter over den kop in elkander, terwijl de
Rups overigens groen hleef, doch met twee schuin loopende vuil witte
strepen op eiken riug, aan beide zijden geteekend; eene zoodanige Rups
fig. 4. ziet men bij fig. 4. afgeheeld, kort voor de derde huidverwisseling,
welke in de eerste week van de volgende maand plaats vond; de afge-
stroopte huid werd nu bijkans geheel door de Rupsen verslonden, alvorens
zij eenig ander voedsel namen, terwijl deze vervelling voorts eene aanmerkelijke
verandering in het uitwendig aanzien ten gevolge had, zijnde al de uitstekende
borstels geheel verdwenen, de kleur algemeen groen, met de
-reeds bestaande gele en witte strepen, en het geheele lijf met kleine knobbeltjes
of puntjes, die het Dier ruuw in het aanraken maken, als bezaaid;
zij bleven nu nog r4 dagen in dezen staat, groeiden sterk, en sommige
zelfs werden bijkans» zoo groot als een Populier - Pijlstaart. Eene
fig. 5. volwassene Rups. van middelmatige grootte stelt de 5 fig. voor. Bij de
meest mogelijke zorg die ik voor mijne Rupsen droeg, konde ik echter
met voorkomen dat nu en dan eenige derzelve stierven; vooral vond
dit plaats kort vóór of na dat zij voor de laatste maal waren verveld, ook
de verandering in Pop deed velen omkomen, en ik bekwam van mijnen
geheelen voorraad niet meer dan negen of tien goede Poppen. De Rups
spint zich, ter verandering in Pop, eenige bladen op de oppervlakte der
aarde te zamen, ondergaat hare gedaante - verwisseling daar tusschen
bisnen 4 a 5 dagen, en de Pop is naar evenredigheid klein, donker
kastanje bruin van kleur, en aan het einde breed gepunt. Fig. 6. op Tab. VI.
Tab. VI. stelt er eene zoodanige voor, zijnde die van een W ijfje , fig. 6.
zeer goed van die ,der Mannetjes te onderkennen, door dat de laatste
over het algemeen kleiner zijn en de sterk gepluimde sprieten des
Vlinders bij dezelve merkelijk meer uitpuilen dan inde Wijfjes Poppen.
s I
Omstreeks het einde der maand April van het volgende jaar ontwikkelden
zich de schoone Vlinders, van, welke men hij fig. 7 , 8 , 9 fig. g,
10 de afbeeldingen ontwaart, zijnde fig. 7 naar een Mannetje van gewone g, jo ,
grootte, fig. 8 naar een bijzonder klein Mannetje, fig. 9 naar het-;
zelfde, met opwaarts geslagene Vleugelen, en eindelijk fig. io naait
een Wijf jes Vlinder vervaardigd. Het is bijzonder eigen aan deze soort, dat
zij , in rust zittende , de Vleugelen opgeslagen houdt als bij fig. g , waardoor- fig g,
men dan tevens de fraaije teekening aan de onderzijde, en het ook daar
éven duidelijk als op de bovenzijde uitgedrukte teeken, van hetwelk deze
soort den naam voert, ontwaren kan; het is er echter verre af dat dit
teeken hij alle Vlinders even duidelijk eene txu (Grieksche T ) zoude
Voorstellen, bij sómmige zelfs ziet men slechts eene onregelmatige
hoekige v lek , de kleur echter blijft bij alle immer dezelfde, zoo alst
men, dit een en ander op onze Plaat duidelijk ontwaren kan. In de
grondkleur des Vlinders bespeurt men ook weinig verschil, alléén is
dezelve bij Mannetjes en Wijfjes steeds zeer onderscheiden, zijnde hij de
laatsten ligt citroen geel, en bij de eersten naar het oranje hellende; behalve
dit zekere kenmerk leveren ook de steeds meerdere grootte der Wijf jes,
haar veel dikkere lijf en draadvormige sprieten, welke bij de Mannetjes
D 3 zeer