Vlinder mede behoort, sprekende bewijzen opleveren ; men heeft om
deze reden alle die Vlinders els lot één huisgezin behoorende beschouwd,
en daarvan veelalhnnne benamingen afgeleid; (*) dit voorbeeld volgende,
heb ik het niet oneigenaardig gevonden, onzen Vlinder met den naam
yan de Nabestaande te bestempelen.
$. 3,
Den 8*» Junij vond ik op een’ elzenstruik, in de omstreken,yan
Rotterdam, de Rups, aan een takje afgebeeld, in eene rustende hou-
Tab.XXXVIding zitten, op Tab. X X X V I , Fig. jg Het is opmerkelijk, dat deze
'8- *• Rupsensoort, m dezen stand, de voorste ringen van het ligchaam zoodanig
in elkander trekt, dat ze zieh als Ware het opgeblazen vertoonen;
aan het kruipen zich begevende, verdwijnen deze gezwellen geheel, zoo
Fig. 2 .als bij Fig. s algeheeld is ; ook verschillen zij onderling in k leu r ,
daar sommigen meer bruinachtig en anderen meer rosachtig geschakeerd
waren, doch allen hebben zij de witte zijde vlakken gemeen. Hare
leefwijze komt voor het overige met die der andere Meters overeen,
latende zij zich, gestoord wordende, aan een draadje zakken, en verkiezen,
verzadigd zijnde, het uiteinde van een takje tot rustplaatsj alsof
zij wisten, dat zij dh&r voor een’ aanval harer vijanden het veiligst waren ,
daar hare kleur en gedaante zóó zeer met de verlenging van dat takje
overeenkomen, dat het bezwaarlijk is haar daarvan te onderscheiden.
$, 3.
Nadat mijne Rupsen zich nóg eënige dagen gevoed hadden, begaven
zij zich den i 5den dunij en volgende dagen in den grond, om hare toe.
köm-
(*) Den grootsten Vtin ter van ieze afdeeling, bij den Latijnschen naam van
Gtom. Robornria bekend, vingen wij eens hier te -Amsterdam in eenen tuin tegen
den maar zittende; de Hups is ons echter onbekend.
van het tweede Oezim der tweede eerde , P . V , Tab. X X X P’ I . i 5g
komstiee gedaanteverwisseling te ondergaan; emigen tijd daarna de aarde
doorzoekende, vond ik ze in zoodanige bruine Popjes veranderd, a ls^ ^
bij Fig. 3 afgebeeld is.
§ . 4.
Den i7<l*a Juli) daaraanvolgende kwam de eerste Vlinder uit het
Popvlies te voorschijn, zijnde een W ijfje , afgebeeld bij F ig. 4 ; eenige Fig. 4.
daaen daarna kwam de tweede Vlinder nit, zijnde een Mannetje,.bg
Fig 5 Het onderscheid der kunne van deze Vlinders valt met moet- Fig. >
Jelijk te onderkennen, hebbende de Wijfjes draadvormige en de Mannetjes
gepluimde sprieten ; ook verschillen de beide geslachten eemgzms
onderling in k lem , zijnde de Mannetjes iets donkerder, en de zwarte
sprenkels op de vlerken grootcr dan op die der Wijfjes.
§• 5.
ïk heb getracht van dezeVlinders bevruchte Eijeren te bekomen, om
derzelver huishouding geheel te kunnen nagaan; doch het eerste en
éénigste Wijfje was bij het geboren worden van het Mannetje reeds-
zoodanig magteloos, dat alle hoop op paring verdwenen was; het |
derhalve niet stellig bewezen, of deze Vlindersoort niet wel tweemaal I het jaar voortteelt, daar bij het uitkomen der Vlinders, in het midden,
van den zomer, er dus nog een groot gedeelte van het schoone saizoen
overblijft, om de tweede teelt tot den volwassenen staat te brengen.
Het is alweder aan de nasporingen en de teekenpen van den Hoog Edelen
Gestiengen Heer Q. M. R. Ver-Hüelï, te Rotterdam, dat wij bovenstaande
Beschrijving en bijgevoegde Afbeelding te danken hebben, ons
des te aangenamer', dewijl Rups en Vlinder beiden ons sedert jaren