r?iiU
« iedere zijde onder de Inclitgatep is eene smalle gele streep, midden!
« op de rug Lebben zij twee oogaclitige, ronde vlakken, de eene i
ff de zesde en de andere, op de, achtste ring, dezelve zijn in |,eJ
ff midden groen, aan de rand geelachtig, en met een zwart randjJ
ff omboord, verschillende hierin met de beschrijving in de Uncj/o/J
» pedie methodique, waar van vier vlakken gewaagd wordt; ooij
« worden aldaar de pooten zwart opgegeven, terwijl die hij de mijnel
« allen groen waren. De horens op de kop dezer Rups zijn vier i
« getal, de twee middelste staan regt op, en de buitenste , iets iagetl
« aan de kanten der kop geplaatst, steken zijwaarts uit, tussche,j|
ff dezelven bevinden zich nog kleine groene dorentjes.1*
« Den igden April hing de eene Rups zich; door middel van een|
« weinig spinsel vast gemaakt hebbende, aan het achtereinde op,en|
ff veranderde den 22Sten daaraanvolgende in eene Pop, van eene dikke|
Fig. 5. x ineengedrongene gedaante, licht groen van kleur, afgebeeld bij Fig. 5,1
« hebbende boven aan het achtereinde vier bruinachtige knobbeltjes;l
« de andere Rups hing zich den 2jsten op, en veranderde den s5stcnl
« in eene P o p ; voor dat de Vlinder te voorschijn zal komen, be-l
« ginnen de vleugels van denzelven min of meer door bet Popvliesl
Fig- « heen te schijnen, zoo als eenigzins aan Fig. 6 te zien is , digi
« daarom op zijde is afgebeeld, en de andere van voren zich ven|
« toond,’!
« Op J
van de e e r s t E b e u BE. P . F . Tab. X F . X V I . ÉN
« Op den !7den Mèi kwam de eerste Vlinder te voorschijn, en dè
■ tweede den a8sten van dien zelfden maand, hebbende dus de eerste .
I vijf en twintig dagen, en de tweede drié en dertig dagen, in het
Popvlies besloten gelegen; het onderscheid tusschen het mannelijke
|en vrouwelijke geslacht, bestaat alleen daarin dat de eerste sterker
gekleurd en kleiner zijn, en de laatste grooter en dikker
van lijf.”
Bij Fig. 7 op Tab. X V I , is de Vlinder in de vliegende gedaante
[afgebeeld, en bij Fig. 8 in den loopenden stand, welke laatste Figuur Fig. 8.
levens de fraaije onderzode der vleugels doet zien.
1
Met -het vorenstaande hopen wij geeneu ondienst te bewijzen aan
jde bezitters van dit ons Insekten-werk $ gingen wij het bestek daarvan
■weder een weinig te buiten, door daarin eenen Vlinder op te nemen
|die eigenlijk, zoo als wij bij den aanvang reeds zeiden, niet tot onze
IMerlandsche behoort, deszelfs fraaiheid, en het weinige dat van
Iharen vroegeren stand bekend was, mogen ons deswegens ontschul-
ldigen; ook meenden wij daardoor eenige hulde toe te brengen aan
jde nagedachtenis van hem, die ons een en ander zoo vriendschappelijk
mededeelde. Daarenboven is het geenszins als ónmogelijk te be-
N 3 schou»
l i