
P I N U S L A R I X L
Lorke boom. Larix.
Roogduitsch: Lärche.
Engélsch: Larch.
Bloeit: April—Mei.
PI. 1941.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXL Ord. I. Monoecia. Monandria.
Natuurlijk stelsel: Yasculares Dicotyledoneae. Sect. Gymnospermae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XIV, N°. 1048.
Soobtelijke kenkebken: folüs deciduis, fasciculatis, plania, subcanaliculatU, ramulorum homotino-
rum solitariis ; strobilis ovatis, erectis, squamis persistentibus, obtusiusculis, apice laxis ; alis aeminum
M ild e re n afvallend, in bundels, vlak, eenigszins gegroefd, die der eenjarige takken afzonderlijk;
kegels eivormig, recht op, met blijvende, eenigszins stompe en aan den top wpd uitstaande schubben,
vleugels der zaden blpvend.
Vebklabin» deb afbeeldingen : «. Mannelijke bloeiwjjze. b. Afzonderlijke vronwelijke kegelschub.
c. Zaad binnenzijde, c'. Hetzelfde, buitenzijde.
Groeiplaats : Vormt bosschen in de hooger gelegen gedeelten van de Alpen en de Karpathen,
alwaar zij in uitgebreide, lichte bestanden, gemengd met Pinus cembra en P. encelsa de boomgrens
vormen tusschen 900 en 2400 M. hoogte, in bet Bernina gebied zelfs tot 2660 M. hoogte zeldzamer
in het bergland ten noorden van den Donau en in het zuidoostelijk deel van het noordelijk laagland.
In vroeger eeuwen was de Lork verder naar het noorden verbreid, zooals oude gebouwen, voornamelijk
kerken, uit lorkenhout vervaardigd, bewijzen.
Buiten dit gebied overal als sierbooin en ook wel in bosschen aangeplant, waar zp echter slechts
matig gedijen.
N ederland- Ook in ons land overal aangeplant, dikwpls als lanen, somtps als kleine aanplantingen
in bosschen. Meestal voeren zij een kwijnend bestaan en vertonnen reeds vroeg allerlei ziekten,
waaronder de op plaat 1943 afgebeelde Peziza een voorname rol speelt. Het afgebeelde exemplaar
bevond zich in de Schapenduinen onder Bloemendaal, tot welke de eigenaar Jhr. Mr. E. J. Tedinö
van Berkhout welwillend toegang verleende.