
MARASMIUS PRASIOSMUS FR. 1999-
MARASMIUS PRASIOSMUS FR.
Knoflook Marasmius.
PI. 1999.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel : Cellulares Mycetes. Ord. Basidiomycetae. Fam. Hymenomycetae. Sect.
Agaricineae.
Geslachtskenmerken : Zie Dl. XI, N°. 830.
Soortelijke kenmerken: Graveolens: pileo submembranaceo, lento, e campanulato-convexo expla-
nato, obtuso, ruguloso; stipite fistuloso, sursum pallido, glabrato, deorsum incrassato, e pallido rufo
fuscove, subtomentoso; lamellis adnexis, subconfertis, primitus albis. Odor alliaceus fortis, persistens.
Pileus 2—4 cm. latus; stipes 5—8 cm. longus, 2 mm. crassus, tenax, basi dilatata incurva, foliis
adhaerens; pileus albicans, disco saepe obscuratus.
Sterk riekend; hoed eenigszins vliezig, taai, eerst klokvormig bol, later afgeplat, stomp, gerimpeld;
steel hol, naar boven bleek, kaal, benedenwaarts verdikt, eerst bleek dan rood of donkerbruin,
eenigszins viltig; plaatjes aangehecht, tamelijk dicht bijeen, oorspronkelijk wit.
Sterke en blijvende knoflookgeur. Hoed 2—4 cm. breed, steel 5—8 cm. hoog, 2 mm. dik, taai,
aan den voet verbreed en gekromd, aan bladeren vastgehecht. Hoed verbleekend, met dikwijls
donkere schijf.
Mar. prasiosmus Fr., Epicr., p. 370, Hym. Eur., p. 468. Sacc., Syll. V, p. 515; Ag. alliaceus
Scop., p. 454; Buil, t. 524, f. 1; Secr., N°. 831. Ag. porreus Fl. Dan., t. 2020.
Groeiplaats: In Europa in bosschen op afgevallen eikenblad.
N ederland: Deze aan den reuk gemakkelijk te herkennen champignon werd in 1917 voor het
eerst in ons land waargenomen op drie zeer uiteenloopende plaatsen. Zelf vond ik haar den 28ste“
October in het Park Braband op vijf minuten afstands van mijne woning, den laten November
werd zij door Mej. E. J. Dannenberg te Amsterdam gevonden onder Bussum, waarvan de Heer
A. van Luyk exemplaren ter afbeelding toezond, terwijl de Heer A. P. van der Wouw de zwam
uit Breda zond. Op alle genoemde vindplaatsen groeiden zij op afgevallen eikenblad. Den 13den
October 1918 verzamelde de Heer de Meyere de champignon bij Hengelo, in welk jaar ik haar
ook weer menigvuldig in het Park Braband terug vond. Zij groeit daar op het vochtigste gedeelte,
waarbij de geur, die zij verspreidt, zoo sterk is, dat de omtrek zich door een sterke uiengeurdoet
kennen. Daar deze geur te voren nooit was waargenomen en ik vroeger het park dagelijks bezocht,
is het waarschijnlijk dat de zwam in vroegere jaren zich niet vertoonde, in 1917 echter, door
welke oorzaken dan ook, plotseling is te voorschijn gekomen en op zoo ver uiteenliggende plaatsen.
De sporen kiemen reeds op de plaatjes, en zijn verschillend van vorm; Mej. Cool nam de kleinste
waar van 6 X 4 en de grootste, voorzien van een staartje, van 9 X 4 g>, terwijl mijne metingen
9—1 1X 4—5 (a aangaven; Ricken geeft als maat 7X 4 .