
L A C T A R IU S P Ü B E S C E N S FR.
Behaarde melkawam.
PI. 1976.
Stelsel tak Linnaeus: 01. XXIV. Sect. V. Oyptogamia. Fungi.
Natoublijk stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Sect. Agaricaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XI, N°. 825.
Soortelijke kenmerken: Pileo carnoso-tenaci, tenui, plano-umfoilicato, azono, albido, disco glabro,
nitido, margine fibrilloso pubescenteve; stipite farcto, brevi, deorsum attenuato, ex incarnato albo;
lamellis confertis, angustis, leviter incarnatis.
Aliis longe tenuior, inodorus, sapore acerrimo; pileus 5 cm. latus, demum late infundibuliformis,
ex albido incarnatus, interdum lutescens. Stipes 3 cm. longus, circiter 1 cm. crassus; lac album.
Hoed taai-vleezig, dun, vlakgenaveld, zonder gordels, witachtig, met gladde en glimmende schijf,
rand vezelig of behaard; steel gevuld, kort, benedenwaarts versmald, roodachtig wit; plaatjes dicht
opeen, smal, licht roodgekleurd.
Veel dunner dan andere soorten, zonder reuk, met zeer scherpen smaak, hoed 5 cm. breed; ten
laatste breed trechtervormig, witachtig rood, somtijds geelachtig. Steel 3 cm. hoog, ongeveer 1 cm.
dik; melksap wit.
Lactarius pubescens Fr., Epicr., p. 335, Hym. Eur., p. 424, Grevillea, t. 76, f. 2; B. et Br., N°. 128;
Sacc., Syll. V, p. 427; Oud., Rèv. I, p. 153; A. pubescens Fr., Obs. I,p . 56; Krombh.t. 13, f. 3—14.
Groeiplaats: In loofbosschen, op bemoste weiden in de bebouwde streken van Europa en bij
Minussinsk in Siberië.
Nederland: De afgebeelde zwam werd gevonden gedurende de consulsexcursie der Ned. Myc.
Vereeniging tegen den wegrand van een droge greppel bg den Uienpas onder Hoogkeppel. De Heer
J. L. F. de Meyere vond haar in groote hoeveelheid in een tuin aan den Stationsweg te Ede in
Sept. 1915, terwijl de Heer Sasburg te Haarlem in Oct. 1915 exemplaren verzamelde in het
Leuvenumsche bosch.
Niettegenstaande hare overeenkomst met L. tomentosus verschilt zij toch van deze door de lichtere
kleur van den hoed, de meer rosé lamellen, de afwezigheid van gordels en den veel korteren steel,
die eenigszins wortelend is. De Heer de Meyere merkt bovendien op dat bij jonge exemplaren de
rand zeer. duidelijk behaard is.