
Vleeschkleurige ridderzwam.
PI. 1971.
Stelsel tan Linnaeüs : Cl. XXIV.' Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
N atuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Sect. Agaricaceae.
Geslachtskenmerken : Zie Dl. XHI. N°. 1039.
Soortelijke kenmerken: Minus; pileo carnosulo, convexo-plano, e sericelle glabrato, margine
flocculoso stipiteque cavo, molli, fragili, apice subpulverulento persistenter rubris; lamellia rotundato-
liberis, ventricosis, candidis.
Pileus 2,5 cm. latua. Stipes 2,5 cm. longus. Sporae ellipsoideae 4—6 X 2—3 f*..
Klein. Hoed vleezig, flauw gewelfd, eerst zijdeachtig, dan kaalwordend, met vlokkigen rand en
evenals de holle, weeke, breekbare, aan den top eenigszins bepoederde steel onveranderlpk rood;
plaatjes afgerond vrij, buikig, wit.
Hoed 2,5 cm. breed. Steel 2,5 cm. lang. Sporen ellipsoidevormig 4—6 X 2—3 p.
Tricholoma carnmim Quêl., Buil., t. 533 Fr., Syst. I, p. 130, Icon., t. iO, f. 2, Hym.
Eur., p. 65; Berk., Outl., p. 103; Sacc., Syll. V., p. 117. A. paemius Fr., Epicr., p. 42, Monogr., p. 81.
Groeiplaats: Op open landen in Europa, vooral na overvloedigen regen; zeldzaam.
NEOERLANn : Deze voor ons land nieuwe zwam werd den 8st<™ Sept. 1915 door den Heer J. L. F.
de Meyere gevonden in bet gras aan den rand van den weg van Ede naar Otterloo ; in Juli 1916
werd deze champignon op dezelfde plaats weder aangetroffen. Ook Dr. J. S. Meulenhoff vond
haar in het Spoolderpark bij Zwolle. Mej. A. v. d. Crae vond haar dit jaar in de omstreken van
Den Haag.