TRICHOLOMA CERINÜM P.
Waskleurige Ridderzwam.
PI. 1994a.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuublijk stelsel: Cellulares Mycetes, Ord. Basidiomycetae. Fam. Hymenomycetae. Sect.
Agaricineae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XIII. N°. 1039.
Soobtelijke kenhebken: püeo camoso, convexo-plano, obtuso depressove, glabrato, levi;stipite
farcto fibrilloso-striato, basi glabro (saepe fusco); Iamellis adnexo-secedentibus, confertis, flavis.
Pileus 3 - 9 cm. latus, stipes 2 ,5 -6 cm. longue, 2 - 1 5 mm. crassus. Minus, p.leo cermo v.
fuscescente, carne alba. , , , , , , , Wm
Hoed vleezig, bolvormig tot vlak, stomp of ingedrukt, kaal wordend, glad, steel gevuld, vezelig
gestreept, met kalen, dikwijls donkerbruinen voet; plaatjes aangegroeid, later loslatend, opeen-
^H o ed ' 3—9, cm. breed, steel 2.5—6 cm. hoog, 2—15 mm. dik. Klein, hoed waskleung of lichtbruin,
vleesch wit. T 777 . . QK.
Tr. cerinvm P., Synops., p. 321; Tr., S. M. 1. p. 89, Hym. Eur., p. 64; Cooke. IUustr., t. 95,
GUI., Champ. Fr.; Sacc.} Syll. V, p. 115.
Groeiplaats: Zeldzaam in naaldbosschen in Europa.
Nedeblahd. Deze voor onze flora nieuwe champignon werd in September 1917 door Mej.
W. VAN DEB Medlen gevonden in een dennenbosch te Wapenvelde; ook m 1918 werd de zwam
aldaar weder gevonden.