INO CYB E FA S T IG IA TA SCH- 993-
INOCYBE FASTIGIATA SCHAEFF.
Gegroefde lnocybe.
PI. 1993.
Stelsel vak Lihnaeijs: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Basidiomycetae. Fam. Hymenomycetae. Sect.
Agaricineae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XIX, N°. 1465.
Soortelijke kenmebkek: pileo carnoso, tenui, conico-campanulato, longitudinaliter flbroso rimo-
soque- stipite solido, valido, subtorto, fibroso-sericeo; lamellis liberis, confertis, ventricosis, e luteo
fusco-olivaceis; basidiis ovato-clavatis, 2 5 - 3 0 X 10, apice tribus sterigmatibus aoutis longiuscuhs
ornatis. Cystidiis clavato-subcapitatis, magnis, 6 0 -7 0 p. long., apice 20 * crassis; spons elhpt.es
vel subsphaeroideis, undique irregulariter undulato-gibbosus, basi inaequilateraliter acuminato-angustatis,
8 - 1 2 X 6 -1 0 , vivide rubiginoso-fuligineis. Magna, fragilis. Stipes vulgo curvatus vel adscendens,
mollis fuscescenti-pallidus, subattenuatus, 3—6 cm. longus, pileus luteo-fuscus, sublobatus, 2 3cm.latus.
Hoed vleezig, dun, kegelvormig-klokvormig, overlangs vezelig en gegroefd; steel stevig gevuld,
ios gedraaid, zpdeachtig vezelig; plaaijes vrij, samengedrongen, buikig, eerst geel, dan donkerbruin
olijfkleurig; basidiën ei-knotsvormig, 2 5 -3 0 X 10 van boven voorzien van dne tamelijk
lange puntige sterigma’s; cystidiën knotsvormig tot bijna knopvormig, groot, 6 0 -7 0 p lang, aan
den top 20 ^ breed; sporen elliptisch of bijna bolvormig, over de geheele oppervlakte onregelmatig
golfsgewijze bultig, aan den voet ongeljjkzgdig spits versmald, 8 - 1 2 X 6 -1 0 , levendig r«»daf htl8
roetkleurig. Groot, breekbaar. Steel meestal gebogen of opstijgend, week, brumachtig verbleekend,
eenigszins versmald, 3 - 6 cm. lang; hoed. gedachtig bruin, eenigszins gelobd,2 - 3 cm. breed. — g «B123; m Wè v- m 9 1 ^ ■ BID
niustr., t, 383; Sace., Sijll. V, p. 779; Oud., Bév. I, p. 235. ,
Groeiplaats: Op bebouwde gronden in Europa door Kickek voor naald- en loofbosschen vermeld;
ook uit Argentinië bekend.
NEOERLAHn: Deze zwam werd telken jare in groote hoeveelheden gevonden onder een bruine
beuk in den Leidschen Hortus door Mej. Cath Cool, die haar in 1916 voor deze afbeeldingen verzamelde.
De sporen, door haar als glad beschreven, waren 7 ,5 -9 X 5 f groot, terwijl zij door
Ricken als 1 0 -1 2 x 6 - 8 (i worden opgegeven.