r lERSCHE PAARD.
sten die doorgaans gebroikt worden tot het fokken van koetspaarden,
zijn Clevelanders, Yorkshires of Hackneys.
Rijdt men ccn Victoria ofcen Phaeton, dan zal de hackney
daarvoor passen. I>: forsch gebouwde hackney met een niet
overdreven acde, zal voor het rijtuig bewondering wekken.
Wat de actie betreft, bedenke men echter wel, dat ook voor
tuigpaarden de regel geldt. dat hooge steppers niet snel loopen.
Die snel wil rijden zal wat aan de actie moeten opofferen, en
dan zeer zeker is de ler ook als rijtuigpaard op zijn plaats.
Ai zijn nii de prijzen voor lersche paarden, die men in
het tuig wil rijden. en waaraan men ook minder ho<^ eischen
kan stellen dan aan het jachtpaard, niet zoo bijster Hoog, zal
men loch goed doen, hiervoor niet de goedkoopste te zoeken.
In 't algemeen kan men ook hier zeggen, geef voor een goed
paard cen goeden prijs en »you will never regret your bargain."
HET BOULONNEESCHE PAARD.
rankrijk bezit behalve in den Percheron
een zeer voortrefTelijk koudbloedig
paard, van het zoogenaamde trekras,
in Iiet Boulonneesche paard.
In ons land is de Boulonnees
veel minder bekend dan de Percheron,
en, toch kan ook hij wijzen op een
zeer ouden stamboom, minstens even oud als van eenig anderen
koudbloedige. Wel is waar is zijn origine niet juist bekend, maar
verbergt deze zieh, evenals van zoo menig ander paardenras,
onder een sluier van vermoedens. Trouwens hoe kan het ook
anders. Immers van af den tijd, dat nauwkeurige aanteekeningen
gehouden zijn, vindt men dit ras reeds in zijn geheel zooals het
nu nog bestaat doch van de dagen vóór dien tijd is geen enkele
aanteekening noch plaat te ontdekken.
Dan ontstaat zeer zeker de vraag, hoevee! jaren vroeger
heeft dit ras reeds bestaan en welke was zijn oorsprong ? Een
voidoend antwoord daarop is echter in de meeste gevallen
moeilijk te geven.
De landstreek waar de Boulonnees thans gefokt en groot
gebracht wordt, n.l. Haut- en Bas-Boulonnais en le Calaisis, heeft
niet altijd dezelfde uitgestrektheid gehad als thans, want een
deel van de vlakte van Calaisis is veroverd moeten worden op
de zee.
Ten tijde van JuUus Caesar werd deze geheele Streek
Morinie genocmd, en was vermoedelijk arm aan paarden, althans
nergens vermeldt deze veldheer iets bijzonders omtrent de hier
bestaande paarden. Er wordt dan ook vermoed, dat de Boulonnees
is een product der geVmporteei-de paai-den door de verschillende
vreemde legerscharen meegebracht. Een product, dat zieh
gaandeweg heeft getransformeerd, zieh aanpassende naar de levensomstandigheden
waaronder het geplaatst werd. Van Arabische,
althans van Oostersche origine, omgevormd tot zwaar werkpaard
door bodem, klimaat, opvoeding, gebruik en kruisingen.
Van af het midden der 17= eeuw treft men dit ras aan
onder den naam welke het nu n<^ draagt; zieh van toen af
representeerende onder twee typen, n.L de lichte en de zware
Boulonnees, al naarmate de jonge dieren grootgebracht werden
in de valleien, of wel op de meer of minder onvruchtbare gedeelten.
Zwaar, kort en gedrongen in de can ton s Boulogne, Marquise,
Desvres, Samer en een gedeelte van Montreuil, was hij
wat minder zwaar en iets grooter in de cantons Calais, Guiñes,
Ardres, Audruick en Saint-Omer ; en eveneens van minder volumen,
slanker en meer geschikt voor de artilleriebespanningen, in de
cantons Lumbres, Fauquemberger, Fruges, Hucqueliers, Saint-Pol
en Hesdin, waar de weiden ook minder goed zijn en het klimaat
niet ZOO direct een zeeklimaat is.
De Boulonnees ontleent zijn naam aan de bergachtige
Streek Bas- et Haut-Boulonnais, doch hij wordt ook gefokt in
le Calaisis en in de laagvlakte genaamd Watringues.
Bas-ßouloHnais is ten Westen begrensd door de zee, ten
Noorden, Oosten en Zuiden door hooge krijtheuvels, waarachter
zieh Haut-Boulonnais uitstrekt. Bergachtig en doorsneden door
een groot aantal beekjes en riviei'en, is het, van af het midden
van de lente tot aan het bepn van den herfst, een riant landschap.
De bodem is vruchtbaar kleiland, buitengewoon kalkhoudend
en voor 't meerendeel moeilijk te bewerken, vandaar de
behoefte aan een zwaar, sterk landbouwpaard.
Het eigenaardige van deze landstreek is, dat de bodem
slechts te bewerken is gedurende een bepaald gedeelte van het
jaar, n.l. niet te vroeg in de lente en niet te laat in het najaar.
Daardoor moet het werk spoedig gedaan worden en vereischt
dit een groot aantal paarden voor een körten tijd. Het spreekt
van zelf, dat hieruit volgt, dat de landbouwer voor zijn paarden
een langen rusttijd heeft, en om nu zijn gcld niet te verliezen,
met het voederen van paarden die toch geen werk kunnen doen,
houdt hij uitsluitend merriCn, die hij dan tegelijkertijd voor de
fokkerij gebruikt.
Op deze wijzc wordt een deel van het aan de merrien