H ET DEENSCHE l'A ARD.
eigenaacs geen vorderingen kon maken. Met der tijd verdween
ook de belangstelling der grootgrondbezitters voor de paardenfokkerij,
zoodat de eene stoeterij na de andere verdween.
Toen na de Reformatie de groote cigendommen der geestelijken
aan de Kroon vervielen, was liet Koning Frederik II
(1559—1588) die, met zijn groote beiangstelUng voor de paardenfokkerij,
de sücliter werd der later zoo beroemd geworden Frederiksfaorgerstoeterij.
Op het landgoed Frederiksborg gelegen m het noorden
van Seeland, verzamelde hij de beste exemplaren, die op de
kerkolijice goederen aanwezig wai-en ; liet de benoodigde gebouwen
maken, schonk aan de stoeterij aanzienlijke landerijen, en legde
den grondskig voor het door zijn opvolger Christiaan TV (1588—
1648) voltooide heerlijke kastecl, waar hij, evenals de iatere
koningen in den zomer hun residentie hadden.
Tot welk ras de toenmalige paarden der stoeterij behoorden
is niet juist bekend, maar het is buiter. twijfel, dat ook Spaansche,
Marokkaansche, evenals edele paarden uit Polen, Italiä en Engeland
in de oudere stoeterijen van den Adel en der Geestelijken
voor de teelt gebruikt werden, Ook is men algemeen van
gevoelen, dat het kleine Tartaarsche paard bijdroeg tot de fokkerij.
Christiaan IV werkte gedurende zijn lange regeering voortdurend
aan de ontwikkeling der stoeterij. Hij bracht niet slechts
de besten der inlandsche soort bijeen, maar kocht ook uitstekende
Turksche, Egyptische, Marokkaansche en Engelsche hengsten, ja
hij gebruikte zelfe eenige Friesche hengsten in zijn stoeterij. De
in zijn tijd meest beroemde afdeeling der stoeterij waren de
zoogenaamde -Tomlers", afkomstig van een hengst »Tomler", die
afkomstig was van een kloostergoed bij de stad Ringsted.
Onder zijn bestuur werd de stoeterij ook naar kleuren in
verschillende afdceUngen verdecld. Een dezer waren de «noorkoppen",
die buitengewoon fraai waren. Ook was er een afdeeling
schimmek Van een bezoek in Engeland in 1606 bracht de
koning een schimmelhengst mede, en uit deze schimmclafdeeling
stamde het later zoo beroemd geworden witgeboren ras ai Deze
witgeboren paarden hadden nog grootei- naam dan die van Hannover,
zij waren edeler van bouw, en hadden als bijzonder kenmerk
prachtige bruine oogen.
Onder de opvolgers van Qiristiaan IV bereikte de stoeterij
zijn hoogste bloei. Eenige naar Denemarken ingevcerde Spaansche,
Engelsche en Arabische hengsten hadden buitengewoon succès.
Dit Stadium van bloei hield aan tot den dood van Frederik V (1766).
De eerste stoot tot achteniitgang werd gegeven door het
verhardingssysteem van Prizelius. Dit systeem bestond hierin,
dat den paarden behah-c veel beweging in de open lucht, eenige
afdeelingen bleven zelfe in den winter dag en nacht buiten, weinig
ki-achtvocr gegeven werd, Voegt meii hieraan nu toe, dat het
aantal paarden vermeerdcrd werd. doch het voedsel daarentegen
niet, zoo zal men gemakkelijk begrijpen, dat de paarden
niet alleen achteruitgingen in grootte, maar ook in vrtichtbaarheid,
Men meende de oorzaak hieivan te moeten zoeken in een
te dichte verwantschapsteelt, en bt^n nii een pbnioos kruisen
met groote Yorkshirehengston en met hengsten vùt Kladrub, wat
«atimrlijk ten gevolge had, dat het kwaad nog erger werd.
De oude beroemde rijschool te Kopenhagen, waarin vroeger
aile hengsten op kracht en weerstand beproefd en goed ingereden
werden, vcrloor ook zijn betcekcnis voor de stoeterij, daar men
meende dat het bcter wäre de hengsten in de stoeterij te houden.
Er werd toen een prachtigc rijschool gebouwd bij de stoeterij,
doch hiermede ging lict ras niet vooruit
Intusschen begon de pubüeke opinie zieh met de stoeterij
te bemoeien en het gevolg hiervan was, dat er een commissie
benoemd werd om plannen te ontwerpen ter verbetering der
stoeterij. De eerste maatregel dezer commissie was om zonder
mededoogen alles te verwijderen wat niet deugde en alleen het
beste te behouden. Het aantal fokmerriCn werd daardoor van
200 stuks teruggebracht tot 40. Het ontbrak helaas aan een
zaakkundige leiding, en den kort hieropvolgenden dood van
Frederik VI (1839) bracht nieuwe verwaning aan,
Zijn opvolger Christiaan VIII gevoelde al heel weinig
voor paardenfokkerij, Zijn zwager, de toenmalige hertog van
Augustenburg, die zelf groot fokker en ijverig sportman was,
had echter veel invloed op den koning. De hertog zelf had
echtcr helaas weinig belangstelling voor de oude stoeterijstam.
Hij ijverde slechts voor het Engeische volbloed waarin hij alle
heil zag, en wist dan ook den koning zoover te brengen, dat
deze in 1840 alle paarden der stoeterij deed verkoopen. Slechts
de afdeeling der witgeboren paarden werd ter remonteering der
koninklijke galakoeben en der rijafdeeling behouden, en pp de
vro^ere wijze voor^okt.
Men begon de stoeterij nu met Engelsche volbloedpaarden,
Men kocht in Mecklenbui^ voor 1481 Louis d'or 5 volbloedmerricn,
en ook van den hertog van Augustenburg werden
meerdere merrifin en hengsten verkregen.
Het resultaat dezer feeit bcvredigde echter zeer weinig,
en geen wonder dus, dat de openbare meening met klcm daartegen
opkwam. In 1844 zag zieh de regeering gcnoodzaakt 9 stuks
der in 1840 verkochte stoeterijmerrign van den ouden stam, terug
te koopen daar er te veel tegen de uitsluitende volbloed fokkerij
geageerd werd. Deze 9 merrien werden nu met volbloedhengsten
gecopuleerd, doch de producten hiervan vielen zoo tegen, dat
men in 1852 den hengst »Merkur" van het oude ras, die in
1840 ook verkocht was, weer terugkocht.
De producten van den ouden hengst en der oude merriän
voldeden zeer, doch in de tweede generatie bleken zij niet meer
te bevredigen-
In 1862 kwam aan het hoofd der stoeterij de ritmeester
von Toip, die al het volbloed afechafte en- door middel \-an een
Arabischen hengst uit VVurtemberg het geluk had een paar zeer
goede fokmerrien te verkrijgen, Onder deze leiding ging de
stoeterij vooruit Die in 1870 de stoeterij bezocht, moest erkennen
dat men op den juisten weg was, Het type was meer gelijkmatig
geworden, de jonge paarden hadden krachtig ontwikkelde vormen
en ook de taille scheen toe te ncmen. Tocn kwam helaas de
slag in 1870. Het veriies van Sleeswijk en Holstein had zooals
te begrijpen is de staatsinkomsten aanzienlijk doen verminderen.
Op bezuiniging bedacht werd het besluit genomen de subsidie
aan de stoeterij in te trckken. De regeering toch gaamc die
stoeterij willende behouden, vaardigde nu een wet uit. waarin
bepaald werd, dat, voor 't geval een particulier ofeen consortium
zieh aanbood om de stoeterij over te nemen, de Staat hem de
stoeterij met daarbij behoorende weiden en ianderijen in pacht zou
geven, en de aanwezige paarden na taxatie overgeven, waartegen
de Pachter zieh verbond om de stoeterij naar de laatstelijk
gevolgde fokwijze verder te cxploiteercn en jaarlijks een vcrelag
aan den Minister in te zenden. Het duurde lang eer er zieh
liefhebbers opdeden en de 300 jarcn oude stoeterij dreigde ten
onder te gaan. De bankier en Gelieimstaatsraad 7ic/gc,r verklaarde
zieh bereid, de stoeterij voorloopig op die voorwaarden over te
nemen, Tietgcn ki-eeg veriof jaarlijks een zekcr aant.1l paarden