2 rcndagen. De overige ciagen, in den zomer zoowel
aU des winters, over dag en des nachts, behoud dit woestijnpaard
n dele.
Zoo smelt het vet onzer rijpaarden zeggen zij, en inderdaad
deze paarden hebben slechts Spieren. Huid en haar krijgen door
deie overmaat van bekleeding een fijnheid, welke men bij geen
ander paard terugvindt. Het glimmende haar neemt ongelooßijke
kleuren aan, een koperkleurig vosrood, dat bij zonneschijn
prächtig is.
De Tekken verstaan de dressuur van heC paard zeer goed.
Ter^vijl zij de bruikbaarheid ontwikkelen, kunnen 7ij het voedsel
en vooral het drinkwater tot een ongeloofiijk minimum terugbrengen.
De voeding bestaat uit gesneden stroo en gerstemeel
met schapenveL
Een stang kent de Turkoman niet, zijn teugels zijn dun,
hi] gebruikt noch sporen noch zweep, beiden zijn trouwens bij
die veie dekken ook nutteloos. Hij bestraft zijn paard zelden,
doet hij het, dan iigt hij het viiten dek op dat het kniis bedekt,
cn gedurende dit gecompliceerde werk heeft zijn woede tijd om
te kalmeeren. Hij rijdt met lange teugels, aan het hoofd dat
steeds fraa! gedragen wordt, volkomen vrijheid latend. Het dier
kiest zelf met bewonderenswaardig instinct zijn weg door de
steile passen der bergen. De dekken dwingen den zeer hoog in
den Zadel zittenden ruiter, de beenen rechtuit te houden.
in galop Staat de ruiter in de beugels, het lichaani voorover
gebogen, Dit paard kent slechts den galop en den afgebroken
telgang, De ruiter blijft vaak 20 uur achtereen in den zadel.
Wellicht is het niet zoozeer het ras, als wel het werk
dat van hem geSischt wordt, waardoor het paard zoo sterk geworden
is. De zoc^naamde »Alamanen' de razzias met be^-apende hand,
hebben het Tekkesche paard geschapen, en zijn wonderbare
eigenschappen ontwikkeld.
Vele der naar Europa gekomen zoogenaamde Arabische
paarden stammen waarschijnlijk van deze soort af; die daarom
toch cen verbeterende invloed op het er mede te kniisen paard
kunnen gehad hebben. Van een bepaald Turksch paard als
constante soort, en die alleen in Turkije gefokt wordt, kan dus
geen sprake zijn. Turkije voorziet zieh van paarden buiten zijn
land, doch bezit in zijn uitgestrekt gebied buiten Europa inderdaad
merkwaardig goede paarden.
Ö-
HET SANDELHOUT-PAARD.
k nder de paarden soorten welke in onze Oost-
Indische bezittingen den meestcn naam gcmaakt
hebben, neemt het zoc^enaamde
•Sandelhout-paard ongetwijfeld de voornaamste
plaats in.
Het Sandelhout-paard is afkomstig
van het eiland Soemba, dat ook wel genoemd wordt Sandelhouteiland,
naar het welriekende hout dat er groeit.
Het eiland Soemba bchoort tot de kleine Soenda-ei landen
en heeft slechts een oppervlakte van 200 O kilometers. De bodem
is er over 't algemeen rotsachtig, doch ook groote kalkform aties
ontbreken er niet, zooals b.v. in Mendjili. In de valleien van
Centraal-Soemba treft men prachtige grasvlakten aan, en ook op
de steenachtige bergviakten groeit welig gras.
De bewoners zijn weinig ontwikkeld, ja zelfe ruw, en
houden zieh gaarne met paardenteelt bezig, doch hun begrip van
fokkerij is zoo verbazend gering, dat zij de paarden maar onder
elkander laten voorttelen, zonder acht te geven op de verwantschap
die er tusschen bestaat. Door die verwantschap-teelt
blijven aanwezige gebreken niet alleen bestaan, maar nemen in
omvang toe, en worden met iedere generatie als 't ware vaster
in het weefsel ingedrukt.
Ondanks deze minder juiste wijze van fokken, is het Sandelhout
paard vrij standvastig in zijn vormen gebleven, wat zeker
pleit voor zijn edeie origine en de reinlieid van het ras.
Beschrijvingen van het Sandelhout-paard werden gegcven
0. a door den ritmeester der O.-L cavalerie A. M. C. J. van Exter,
in het maandblad .Het Paard", en aan deze beschrijving ontvoor
een groot deel ons opstel.
kapitein-paardenarts A. M. Vcrmast schreef in de
undige bladen van 1895 een belangrijk opstel over den
¡•emontc-aankoop op het eiland Soembn.
De veearts C A Penning schreef reeds in 1894 in de
veeartsenij kundige bladen over de Sandelhouts, in zijn opstel over
de paarden in Nederl. Indie, terwijl in 1891 G. W. Couperus in
het Iiidisch-Militair tijdschrift een opstel leverde over de Sandelhout
als cavaleriepaard. In het orgaan van de vereeniging van
Oud-leerlingen der Rijkslandbouwschool, verscheen in October
1898 mede een zeer bclangrijk artikel over het Sandelhout-paard,
ook afkomstig van den kapitein-paardenarts A. M. Vermast. Aan
lectuur over dit paai-denras ontbreekt het dus zeker niet, en toch
schijnt het, dat de Nederlandsch-Indische Regeering niet genoeg
aandacht schenkt aan het behoud van dit superbe ras.
In het laatst aangehaalde schrijven zegt Vermast :
.Het is een verblijdend teeken, dat in de laatste tijden de
•Nederlandsch-Indische Regeering wederom haar volle aandacht
•schenkt aan den erbarmelijken toestand, waarin éen onzer Indi-
•sche paardenrassen verkeert, hetwelk sedert verscheidene tientallen
•jaren ontegenzeggelijk het beste materiaal leverde voor de be-
•reden wapens, al. het Soemba-paard in den regel 'Saudelwood"
•genoemd."
Over 't algemeen, zegt Vermast, Staat de paardenteelt in
onze Kolonien zeer ten achteren bij andere Kolonien. De Sandelhout
paardenfokkerij is zoodanig met reuzenschreden achteruitgegaan,
dat deze bron van nationalen rijkdora langzamerhand
dreigt verloren te gaan.
De onbekendheid der Soembaneezen met de voornaamste
regels der paardenfokkerij is, volgens Vermast, een der redenen
van dezen achteruitgang.
De bewoners van het eiland Soemba zijn, behalve uitmuntende
ruiters, vrij goede paardenkenners doch siechte fokkecs,
daar zij met de hoofdregek der fokkerij niet de minste rekening
houden. Daardoor worden op dit gebied talrijke overtredingen
begaan, die bij elkander genomen enorm ontaardend op dit werkelijk
schoon paardenras inwerken.
Vermast zegt zeer terecht, men moet dit den menschen
niet euvel duiden, omdat onze regeering, die het werk der beschaving
in deze tropische gewesten al zoovele jaren met een
voorbeeldig succès geleid heeft voor dit belangrijk eiland altijd
verbazend geretireerd is gebleven, zoodat de domme bewoners