HET /¡EEUWSCHE PAARD.
»voor goede prijzen verhandele! worden. Jammer, zeer Jammer
'lielaas, dat in de hier tentoongestelde nog zooveel gebreken
»waren op tc merken, en dat voorai de jongeren niet tot de
'besten konden gerekend worden. En dat in een provincie waar
.de bevolking intellectueel zeer goed ontwikkeld is, en tijd noch
»nioeitc ontziet om tot een gesteld doel te gerakcn: waar provin-
.claal en Rijksbestuur gelden ofTeren om het ras te verbeferen,
>waar het Nederlandsche paardcnstamboek geen offer, geen moeite
=te groot achtte om verbetering aan te brengen en waar de bron
•ter verbetering zoo nabij gelegen is,
»De vraag doet zieh dan ook op, heeft de Noord-Bevelandsche
•boer de merrie niet tc veel als quantité négligeable beschouwd,
'heeft hij niet al te willig het oor geleend aan hen die hem
»voor zijn goede diereil goud boden, waardoor hij de minder
.goede, weilicht siechte, overhield, en heeft hij de opvoeding
>der aan hem toevertrouwde veulens (door hem .kachels" genoemd)
»niet al te nonchalant opgevat Mij dnnkt het kan haast niet
»anders, want het goed verstand van den Zeeuwschen boer moet
•hem er dagelijks aan herinneren, dat smalle pijpen weilicht het
»warmbloedige paard können sieren, maar daarentegen voor zijn
•soort absoluut siecht zijn.
»Dat de lange, doorgczaktc, weeke rüg, een te aanbidden
.eigenschap kan zijn voor het paard van een zondagsruiter, maar
»voor zijn Sterke dicrcn een der grootstc fouten ia Dat de rechte
»en overladen schouders aan een trekschuitpaard van vroeger
»dagen weilicht niet schaadden, maar voor zijn aiteid toch niet
»gewenscht zijn."
In Zeeuwsch-Vlaanderen is de fokkorij van het koudbloedig«
paard thans sterk verbeterd, men heeft er ecnige jaren achtereen
zeer goede en voor deze Streek geschikte mannelijke fokdieren
ingevoerd.
De vcrkoop van paardcn naar Belgie necmt steeds meer
en meer toe, hetgeen wel bewijst, dat onze naburen die in
de paardenfokkerij ons 2oo\-er vooruit zijn, veel goeds in die
streken vinden.
De landbouwer spaart zieh dan ook geen moeite om door
het kweeken van goede paarden zijn bedrijf meer loonend te
maken, getuige de onderlinge vereenigingen tot aankoop van
hengsten en de hooge prijzen die voor buitenlandsche hengsten
besteed A\'orden.
en stelt zieh cchter niet tevreden met het invoeren van
doch men begint zieh ook toe te leggen op het invoeren
•aar duur betaaid worden, doch
De ; dezer hengsten komen uit de oinstrekcn v
Jsbei^n, streken waar d Nivelles en e paardenfokkerij c
hooge trap van ontwikkeling heeft bereiitt
die kunnen bogen op een schitt
Over 't algemeen kan men zeggen dat in Zeeland een
koudbioedig paai-d gefokt wordt dat berekend is vooi- de taak
hem opgelegd, en dat bij een doelmatige keuze der fokdieren een
voornamc plaats onder deze soort inneemt. [n Zeeuwsch-VI aanderen
vindt men dit paard het best vcrtegenwoordigd, terwijl
ook op Zuid-Beveland tal van zeer goede exemplaren gevoriden
worden. Op dit laatste eiland is het voorai de administratie van den
Wilhelminapoldcr die een krachtig voorbeeld gceft Op het eiiand
Walcheren is de fokkerij vooruitgaande. Op Schouwen en op
Tholen fokt men naast het koudbloedige ook met het Oldenburger
panrd on levert dit laatste aldaar fraaic, krachtigc koetspaarden.
Is de teelt, wat keuze der hengsten betreft, in eenige jaren
tijds inderdaad aanzienlijk verbeterd, zoo kan dit helaas niet
algemccn gezegd worden van de opvoeding. De giootere fokkers
begrijpen wel welke enorme waarde er in een krachtige opvoeding
gelegen is, doch de kleine fokker is hiervan nog niet genoeg
doordrongen. Op veel plaatsen geeft men den jongen diercn of in
't geheel geen, of slechts zeer weinig haver. ter\vijl bij het kleine
aantal hectaren weiland, dat men in Zeeland vindt, ook een lange
en voortreffelijke weidetijd lang niet algemeen is.
Ook in de stallen kon nog men ige verbetering aangebracht
worden, nog veel te weinig is men o\'ertuigd, dat een
veulen meer noodig hccft dan een donkei- hok.
Intosschen de goede wil is er, en waar die eenmaal voorzit
daar duurt het niet lang of het doel is bereikt.
Indien men zieh in Zeeland raeer algemeen toelegt op
het kweeken van een goed paard, zoowel voor de kleistreek als
voor den uitvoer geschikt, cn onder kweeken mede begrijpt een
krachtige voeding in de jeugd en over 't algemeen een flinke
degelijke opvoeding, dan zai zulks er ongetwijfeld vee! toe
bijdragen om den gedrukten landbouwer steeds met meer moed
en cnergie zijn bedrijf te docn uitoefenen. Möge het devies van
zijn wapen ook in de paardenfokkerij bewaarheid worden, ii.l,
dat hij beslist strijdt tegen alles wat siecht is in de fokkerij, en
dien stiijd onafgebroken zal \'oortzetten totdat de overwinning
daar is.
Ö-
HET DEENSCHE PAARD.
c Deensdie paarden hebben gedurende de
laatste twee oeuwen genoten van zoodanige
reputatie, dat zij naar alle landen van
Europa uitgevoerd zijn, en wel voor 't
meerendeel om andere rassen te verbetcren.
Het tegenwoordige koninkrijk Denemarken
beslaat uit het vasteland en uit de Deensche eilanden.
Het vasteland is het schiereiland ymiaiul, waarvan de
kern de voortzetting is van den Baltischen landrug. Het wordt
aan de Westzijde bespoeld door de Noordzee, en aan de Noorden
Oostzijde door twee onderdeelen er van nJ. het Skagerrak
en het Kattegat.
De bodem van Jutland behoort tot het Scandinavische
diluvium. De grondmoreene van den landrug bestaat uit vrachtbaar
leem, waardoor de Oostrand veel vrvchtbaarder is dan het
zandige midden en het Westen, dat veela! met hoogvecn bedekt
en met hcide begroeid is.
De Zuidgrens met Sleeswijk Holstein is het moerassige
dal der Konge Aa.
Het klimaat is tamelijk ruw niet beruchte koude tievels.
De Deensche eilanden liggen tusschen het Kattegat en de
Oostzee. Het leem van het diluvium, waardoor deze eilanden voor
den landbouw zeer belangrijk zijn, wordt op enkele plaatsen door
het onderliggende krijt doorbroken, en vornien de zoogennamde
krijtklippcn. Het grootste en belangrijkste eiland is Seeland. J-let
Noord-Oosten van dit eiland, het „Dcensche park" genaamd,
liezit schoonc beukcnwouden cn lanen, cn vele biiitens die bij
de hoofdstnd aansluitcn.
Het schiereiland Jutland woi-dt door de rivier Limfjorti
verdeeld in een kleiner Nooidelijk gedeelte, en cen grooter zuidelijk
deel. Aan beide zijden van de Limfjord ligt eenen vruchtbarcn
bodem, bijna geheel en al van hout ontdaan. terwijl op de Oostkust
cn ook in het midden van dit schiereiland prachtige beukcnwouden
voorkomen.
Langs de westkust is het lai 1 slcchts enkele
vmchtbare plekken worden daar aangetroRen, De Koninklijke
Deensche heidemaatschappij ontziet geen offers, om de heidestreken
om te vormen in dennebosschen, hopende daavdoor de wcsleiijke
stormen te kunnen breken. In oude tijden waren op het thans
Woeste middengedeelte van Jutland groote bosschen, die echter
deels door de talrijkc, met Zweden en met Duitschland gevoerde
oorlogen verdwenen zijn.
De Jutlandsche paarilen waren reeds in overoude tijden
een aanzienlijk artikel van uitvoer, en zijn dit tot op den huidigen
dag gebleven. In de middeleeuwen bestonden er op de goederen
van den Adel en der kloosters aanzienlijke, meestal halfwiide
stoeterijen, en het is aan geen twijfel onderhevig, dat destijds
ook hier, cvenals op het vasteland, de Spaansche, Poolsche en
Oostersche paarden tot verbetering der teelt in die stoeterijen
hebben bijgcdragen.
Evenwel ook bij de, in de vruchtbare streken van het
land gezeten boeren, is de paardenfokkerij sedert jaren hier zeer
geliefkoosd geweest.
Door de langdurige en bloedige oorlogen werden echter
de bloeiende stoeterijen geheel verwoest, zoodat het tegenwoordig
dan ook in Denemarken een groote zcldzaamheid is op de groote
groiideigendommen cen stoetcrij aan te treffen,
Do zuivelbei-eiding en de vetweiderij hebben in Jutland
bijna overal de stoeterijen verdrongen, zoodat deeigenlijke paai-denteelt
thans in banden is der landbouwers, die op dit punt ook
al verbazend conservatief zijn. Dientcngevoige is de teelt tamelijk
stabiel gebleven. en ofschoon ci- in de negentiende ceuw hcrhaalde
kniisingen met hengsten van andere rassen beproefd zijn, is men
toch weer tot het oude landras teruggekeerd,
De fokkers leggen er zieh daarom meer op toc dit ras
zuiver voort te fokkcn of met andere woorden, het ras door een
verständige teeltkeuze en een goede opvoeding in zieh zelf te
verbeteren. De met de hengsten der koninklijke stoeterij te
Frederiksborg gedane kniisingen, waarvan de sporen bijna geheel
verdwenen zijn, hebben slechts weinig te beteekenen gehad.