HET lERSCHE P
fnsschen. Het jonge paard springt vlug over de beek, en galoppeert
voort zonder dat men een noemenswaardige inspanning van
hem gezien heeft, terwijl de hand van zijn nilter zijn hals streelt
Men kan wel begrijpen, dat jachtpaarden die zoo geleerd
hebben, en op die wijze zijn aangereden, in een land waar iedere
sprong kracht, moed en dapperheid verlangt, geen moeielijkheden
meer hebben als zij in andere landen de meeste kleine hindernissen
moeten springen.
Het springen van muren in hun geboorteland, maakt hen
tot goede hoogtespringers, om een slootsprong geven zij niets en
de gewoonte, dat zij bij een sprong er steeds op voorbereid zijn
aan den anderen kant nog een hindernis te vinden, doet hen
dubbelsprongen met zeldzaam gemak nemen-
Het lersche paard bezit een der meest voortrefielijke eigenschappen
van een jachtpaard, namelijk om ieder oogenblik de
van hem veriangden sprong te kunnen raaken.
Men heeft de lersche paarden menigmaal verweten, dat
zij uit gewoonte altijd de hindemissen langzaam springen, doch
men vei^ete niet, dat hot^e hindemissen met meer zekerheid
overwonnen worden als het tempo niet te snel is.
De meeste lersche hunters zijn zeer edel gefokt, zij hebben
aan beide zijden voortreffelijke ouders, en hierop wordt dan ook
bij de keuze der fokdieren streng gelet Het euvel alleen alle
heil van den hengst te verlangen, treft men hier niet aan, want
zoo ergens, dan wordt hier aan de merrie zeer groote waarde
toegekend, en men verlangt, dat zij vooral zal uitinunten.
De ervaring toch heeft geleerd, dat het fokken met siechte,
weeke merries tot resultaat heeft, dat de producten niet best zijn,
en alleen aan zeer lagen prijs verkocht kimnen worden.
In de fokkerij van hunters heeft men, vooral wat de
merries betreff, allerlei proeven genomen. In de hoop kracht met
model te vereenigen, werden volbloedhengsten gepaard met zware
werkpaardcn, en de veuiens hiervan weder met volbloedhengsten.
De resultaten waren echter niet best, en na de tweede kruising
kwamen er allerlei vormen te voorschijn.
Anderen hebben volbloeds gekruist met lichtere werkpaarden
en hiervan waren de uitkomsten wel iets beter. In
vroeger dagen toen de fokkerij van hunters in lerland op zijn
best was, werd steeds de lersche landmerrie, met haar zuivere
beenen, gebruikt.
Vijftig jaar geleden waren de zware werkpaarden in lerland
nog niet aanwezig. Langzamerhand zijn na dien tijd Clydesdalers
en Shirehorses geintroduceerd, om de plaats in te nemen der
inheemsche merries, en sinds dien tijd zijn de hunters niet meer
wat zij vroeger waren.
Voor het fokken van Iiunters wil men vooral een krachtige,
diepc, goedgcbouwde, breede merrie uit een volbloed afkomstig,
of er zeer na aan verwant, en met zoo weinig mogclijk
siechte vaders in haar stamboom, Het liefet fokt men hunters
voor zwaar gewicht, en deze worden, als zij in het veld bewczen
hebben goed te zijn, ook duur bctaald.
Lichtgewicht hunters komen er menigvuldig voor en onder
deze zeer goede troepenpaarden.
De lersche hunter in 't algemeen is een paard van maat,
met Sterke lenden, cen lang en breed kruis, lange, goed liggendc
schouders, lange dij en lange Schenkel, zeer krachtige gewrichten,
korte pijpen met tamelijk schuine kooten, goede hoeven, aangenamen
mond, goed temperament en vooral een goeden veerkrachtigen
galop.
Het lersche paard heeft een groot uithoudingsvermogen
en zijn snelheid is in zeer veel gevallen nog niet gering te
achten,
De paardenfokkerij is in lerland zeer uitgebreid en necmt
als 't wäre nog jaarlijks toe. Zooais reeds gezegd, fokte men eertijds
alleen met volbloedhengsten of met hengsten die daaraan
zeer verwant waren, en dit is dan ook weer een der redenen
waarom men hier zooveel cavaleriepaarden aantreft
In de laatste jaren echter gaan er meer en meer stemmen
op, om hackneyhengsten te gaan gebruiken en wel voomamelijk
Yorkshire hackneys, die wat meer het model van tuig- en rijpaard
in zieh vereenigen dan de Norfolkhackneys, die meer tuig- dan
rijpaarden zijn,
Men beweert dat men hicrdoor den paarden wat meer
massa en meer beenwerk zal geven, en hierdoor het gehalte
van lersche tuigpaarden vert>cteren zal. De wäre hunterfokkers
zijn echter deze meeningen niet toegedaan. In de arme districten
echter zijn de boeren zoo arm, dat zij de goede mcrrien helaas
verkocht hebben, en hier wil het Rijk nu te hulp komen door
het stationeeren van hackneyhengsten. In hoeverre dit gelukkcn
zal, moet de tijd leeren, te bejammeren blijft het, dat de armoede
den boeren gedwongen heeft om zieh te ontdoen van wat goed
voort te fokken met siechte, e
In de betere districten fokt men echter nog beste paarden,
en die lersche jachtpaarden koopen wil, bezoeke de markten te
Cahirmee in het Graafschap Cork (JuH) en Ballinasloe, Graafsdiap
Galway (October), Ook in Engeland zal men jachtpaarden
aantreffen op de markten Homcastle (Augustus), Howden (September),
te Newcastle-on-Tyne en te Rugeley. Op markten te
koopen is echter niet ieders werk, en men vergete niet, dat men
daar meestal onafgerichte paarden koopt Die werkelijk een goed
jachtpaard koopen wil, doet het best, in het vootjaar een bezoek
te brengen aan de Londensche Tattersall, of te Dublin in Sewellson
and Simpson's horse Repository, en in dergelijke etablissementen
de verkoopingen bij te wonen, daar er geheele jachtstallen
onder den hamer komen. De bij zulke verkoopingen, van nummer
tot nummer licht te controleeren toe- of afname der kooplust, in
den kring der aanwezige paardenhandelaars, geeft den vreemdcling
een tamelijk zekeren maatstaf voor de beoordeeling der waarde,
die aan enkele dieren door deskundigen toegekend wordt In ieder
geval zal men, als men den handelaren hun buit ontnemen wil,
voor hooge prijzen niet moeten terugschrikken.
De prijzen van goede jachtpaarden loopen uiteen van
looo gulden tot 12000 gulden. De Keizerin van Oostenrijk kocht
indcrtijd een jachtpaard voor 7200 gulden, de Hertog van
Portland besteedde eens voor een zwaar gewicht hunter bijna
9000 gulden, en Lord Plymouth gaf voor het bekende jachtpaard
Confidence 12500 gulden. Zulke prijzen zijn natuuriijk uitzonderingen.
Die 1800 gulden besteden wil koopt een bruikbaar
jachtpaard.
Van meer dan een zijde is wel eens de vraag gedaan of
het lersche paard ook niet geschikt zou zijn als tuigpaard. Het
antwoord hierop kan ontegenzeggelijk gunstig luiden, ais men
ten minste gecn hooge eischen stelt aan actie.
Het lersche paard heeft ontegenzeggelijk een Snellen gang,
veel kracht en een groot uithoudingsvermc^en, doch weinig actie.
Juist om zijn snelheid en kracht, als om zijn -ausdauer" is het als
geknipt voor artilleriepaard, ten minste de zwaardere onder hen,
Die voor zijn tuigpaarden echter meer actie verlangt zal beter
terecht komen bij dc Yorkshire koetspaarden. Immers de hengn