van den bcrff Nador. Hier zijn de paddocks, waar de merrisn
en veuJens gehouden worden, benevens de stallen en loopplaatsen
voor de hengsteii,
Do in kultuur zijnde vlakten liggen rondom het gelieele
établissement en wd op de hockte gedeelten van de hoogvlakten.
Deze bebouwdc iiitgestrektheid bedraagt ongeveer uoo H.A.
Aanîienlijke weiden zijn in het Oosten door twee groote stroomeii
omgeven en strekken zieh naar het Zuiden uit, twee à drie KM.
ver tiisschen liooge rotsgedeeltcn en beschut door ecn gi enspost
van Spahis.
Ongeveer 300 H.A, der boerderij worden jaavlijks bebouwd,
voor de helft met havor, meest echter met gcrst, welk laatste
voedsel 00k veel meer dan de havcr met bijzonder goed résultant
aan de fokpaarden gegeven wordt. De riviertjes in de weiden
bevatten alleen water in den regentijd, en alleen in dien tijd
leveren de graslanden veel gras en hooi.
Op dcze wijze onderhoudt zieh de stoeterij-boerderij door
eigen landbouw, geeft echter bovendien nog 46000 KG. stroo en
3000—4900 KG. granen aan de staatsmagazijnen.
Alle fokpaarden in de stoeterij aanwezig, woiden voor
arbeid gebruikt, hetzij in een lichten wagen of voor de eg of ploeg.
De ervaring leert, dat dit werk den dieren goed bekomt en 00k
nuttig is voor de fokmerrie, doordat de spieren vereterkt en de
borstkas verwijd wordt De jonge paarden zijn buitengewoon mak
00k in gezelschap van menschen en olschoon ze zieh in de paddocks
vrij bewegen, laten ze zieh door het personeel der stoeterij
streelen en hebben niet den minsten angst voor menschen.
Het spreekt dan ook van zelf, dat de dressuur dezer
stoeterijpaarden weinig moeilijkheden oplevert Men doet dit op
de volgende wijze.
Als de dieren één jaar oud zijn, begint men ze te gewennen
aan 't hoofdstel en bit. en reeds op anderhalfjarigen leeftijd
worden ze door lichte jongens onder het dek bereden. Het gebeiirt
hoogst zelden, dat ze him mitei- niet willen dragen. Op
twee jaar leeren ze onder 't zadel gaan. Zij komen nu niet raeer
in de paddocks, doch blijven in de stallen en van hieruit worden
ze tot hun derde jaar in alle gangen aangereden. Daarna begint
de training, die zoo ongeveer zes maanden duurt, waarna de
jonge paarden den Directeur vertoond worden.
Men had de noodzakelijkheid oni in Algieß een stoeterij
te vestigen. reeds lang ingezien, want de \'roeger, om hun paarden
bcroemde slreken, leverden niets meer; de edele paarden
verdwenen meer en meer, en zooals gezegd, het oorspronkelijk
Barbarijsclie paard ging door oorlog, opstand en vcrwoesting in
zijn edelste iamilien te gronda
Het gevolg was ontaarding van het nog bestaande, en de
acliteruitgang was 200 groot, dat het de Fransch-Algiei-sche troepen
niet alleen aan ofiiderspaarden ontbrak, maar dat het zelfs zeer
moeilijk word voor de Algiersche cn\'alerie, ter sterkte van 6000
paarden, de noodige remonte te verkrijgen,
Bruikbare hengsten bij de inlanders waren zeldzaam geworden
en merriän waren tot geen prijs te koopen. Het eenige
redmiddel was, de stichting eener stoeterij, ten einde hieidoor de
Algiei'sche paaidenteelt weder op te beureii.
De Provincie Alger is het ai-mst aan paarden; de ezelen
muildierfokkerij zijn daar daarentegen het stcrkst.
In de vlakte van Chelif en in de M6Üdja fokt men Umelijk
goede paarden, de beste uit deze provincic vindt men in
Djelfa, Feniet-el-Had en op de hoogvlakten van Sersou.
QHET
AUSTRALISCHE PAARD.
et Australische paard bestond bij de ontdekking
van Australie niet en heeft dus
zijn oorsprong te danken aan geimporteerde
exemplaren,
Australie bestaat uit het vaste
land en uit de eilanden. Het vaste land,
het eigenlijke Australie of Nieuw-Holland,
is in zijn oostelijk deel een uitgebreid bergland, dat op verschillende
plaatsen door den grooten Oceaan bespoeld wordt In dit
bei^achtig gedeelte entspringt de eenige groote rivier van
Australie, ni. de Murray.
Het westeiijk deel is een laag woestijn- en steppen plateau,
men vindt er steppenmeren en moerassen. Het vlakke terrein
wordt gedurig door läge bergruggen onderbroken. In het zuiden
reikt de Victoria-Woestijn onmiddellijk aan den Indischen
Occaan.
Door de ligging is een deel van Australie, n.l. de noorderhelft,
tropisch van kümaat, de zuiderhelft subiropisch. De flora
is in het binnenland zeer arm, maar men vindt er uitgebreide
grassteppen. Het uiterste noorden is een waar tropenlaud, het
oostelijk bergland bezit groote wouden.
Toen Australie ontdekt werd, waren er geen paarden, tbans
daarentegen is de fokkerij zoo uitgebreid, dat zij niet alleen voorziet
in de behoeften voor het land, maar ook nog de Engelschc
Kolonien en zelfs onze Kolonien van paarden voorziet
De eerste paarden werden ingevoerd van de Kaap, daama
kwamen Zuid-Amerikaansche paarden, vermoedelijk van Spaansche
origine, en Mustangs, en uit dit mengelmoes ontstond dan het
ras van het zoogenaamde Australische boschpaard, dat heden ten
dage nog gefokt wordt Klimaat en bodem waren over ecn groot
gedeelte gunstig voor de paardenteek, de dieren vermenigvuldigden
sterk en kregen in verloop van tijd ook vormen welke die
der oorspronkelijk ingevoerden, sterk overlroffen.
Ecrst in het begin der negentiende eeuw cchter, toen de
handel veel aanzienlijkcr wcid, en de goudmijnen rijkc winstcn
gaven, begon men ook met de verbetering der paardenteclt en
Voerde beste paarden van uit Engeland in.
Het boschpaard leefde vroeger slechts in kudden meestal
onder den blooten hemcl, onder toezicht van bereden herdeß.
Deze •Stockmen" zijn flinke, moedige, dikwijls wat ruwe
ruiters, die de hun toevertrouwde kudde met de zweep beheerschen,
een eigenaardig Instrument, waarvan de stok siechts een
halve meter, doch de zweep daarentegen ongeveer 4 Meter
lang is. Zij hebben in het hanteeren dezer zweepen een buitengewone
handigheid.
Veel toezicht op de paardenteelt hield men niet men liet
de hengsten vrij met de kudde rondloopen en verwijderde de
gebrckkige of siechte dieren niet. zoodat dientengevoige erfelijke
gebreken in iiet ras inwortelden, gebreken die helaas heden nog
te zien zijn.
Dit paard bereikt een hoogte van ua—L50 M., het hoofd
is dikwijls wat grof en zwaar, de oogen zijn klein en blikken schuw.
Zoo nu en dan treft men nog een ramskop aan, de hals is slank,
doch af en toe ziet men ook wel een hertenhals, de schoft is
meest vlak of te laag, de rüg sterk- Het kruis is sterk met breede
heupen, de staart lang en wordt meestal siecht gedragen. de
ribben zijn vaak plat, de buik is wat opgetrokken, de schouders
zijn lang en schuin.
Het geheel Staat op vier gezonde, droge beenen, nu en
dan alleen wat sterk doortredende kogels. Ook de hoeven zijn
meestal goed.
Het tcmpcrament dezer dieren is niet altijd van het beste,
zij bijtcn, slaan en zijn dikwijls erg koppig, doch voor een deel
is dit minder aangename van hun karakter toe te schrijven aan
de ruwe behandeling hunner herders. De paarden worden uit de
kudde opgevangen, om zoogenaamd gedresseerd te worden, d. i.
ZOO ver gebracht, dat zij den ruiter dragen willen en aan hem
gehoorzaam zijn. Deze dressuur geschiedt nu ook niet op de
zachtste wijze en lijkt in geenen deele op de leerschool onzer
jonge paarden. Is het paard nu zoover afgericht, dan wordt het